كُلُواْ وَٱشۡرَبُواْ هَنِيٓـَٔۢا بِمَا كُنتُمۡ تَعۡمَلُونَ
En men zal tot hen zeggen: Verzadigt u met de zegeningen, welke u zijn aangeboden, wegens hetgeen gij hebt verricht.
مُتَّكِـِٔينَ عَلَىٰ سُرُرٖ مَّصۡفُوفَةٖۖ وَزَوَّجۡنَٰهُم بِحُورٍ عِينٖ
Leunende op in orde geschikte zetels. Wij zullen hen maagden met groote, zwarte oogen doen huwen.
وَٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَٱتَّبَعَتۡهُمۡ ذُرِّيَّتُهُم بِإِيمَٰنٍ أَلۡحَقۡنَا بِهِمۡ ذُرِّيَّتَهُمۡ وَمَآ أَلَتۡنَٰهُم مِّنۡ عَمَلِهِم مِّن شَيۡءٖۚ كُلُّ ٱمۡرِيِٕۭ بِمَا كَسَبَ رَهِينٞ
En bij hen, die gelooven, en wier nakomelingschap hen in het geloof volgt, zullen wij hunne nakomelingschap in het paradijs voegen. Wij zullen niets van de verdienste hunner werken verminderen. (Ieder mensch strekt tot gijzelaar, voor hetgeen hij zal hebben verricht).
وَأَمۡدَدۡنَٰهُم بِفَٰكِهَةٖ وَلَحۡمٖ مِّمَّا يَشۡتَهُونَ
En wij zullen hun vruchten in overvloed geven, en vleesch van de soorten welke zij zullen begeeren.
يَتَنَٰزَعُونَ فِيهَا كَأۡسٗا لَّا لَغۡوٞ فِيهَا وَلَا تَأۡثِيمٞ
Daar zulllen zij elkander een beker aanbieden, waardoor geen ijdel gesprek, of zonde zal worden uitgelokt.