يَـٰٓأَيُّهَا ٱلنَّبِيُّ جَٰهِدِ ٱلۡكُفَّارَ وَٱلۡمُنَٰفِقِينَ وَٱغۡلُظۡ عَلَيۡهِمۡۚ وَمَأۡوَىٰهُمۡ جَهَنَّمُۖ وَبِئۡسَ ٱلۡمَصِيرُ
O profeet! tast de ongeloovigen met wapens aan, en de huichelaars met woorden, en behandel hen met gestrengheid; de hel zal hun verblijf zijn, en dat is eene ellendige woning.
ضَرَبَ ٱللَّهُ مَثَلٗا لِّلَّذِينَ كَفَرُواْ ٱمۡرَأَتَ نُوحٖ وَٱمۡرَأَتَ لُوطٖۖ كَانَتَا تَحۡتَ عَبۡدَيۡنِ مِنۡ عِبَادِنَا صَٰلِحَيۡنِ فَخَانَتَاهُمَا فَلَمۡ يُغۡنِيَا عَنۡهُمَا مِنَ ٱللَّهِ شَيۡـٔٗا وَقِيلَ ٱدۡخُلَا ٱلنَّارَ مَعَ ٱلدَّـٰخِلِينَ
God stelt den ongeloovigen, als een voorbeeld, de vrouw van Noach en de vrouw van Lot voor; zij waren onder de heerschappij van twee onzer rechtvaardige dienaren, welke beiden door haar bedrogen werden. Daarom waren hare echtgenooten haar volstrekt niet van voordeel, voor het aangezicht van God, en er zal op den jongsten dag tot haar gezegd worden: Treedt het hellevuur binnen met hen die daar ingaan.
وَضَرَبَ ٱللَّهُ مَثَلٗا لِّلَّذِينَ ءَامَنُواْ ٱمۡرَأَتَ فِرۡعَوۡنَ إِذۡ قَالَتۡ رَبِّ ٱبۡنِ لِي عِندَكَ بَيۡتٗا فِي ٱلۡجَنَّةِ وَنَجِّنِي مِن فِرۡعَوۡنَ وَعَمَلِهِۦ وَنَجِّنِي مِنَ ٱلۡقَوۡمِ ٱلظَّـٰلِمِينَ
God stelde ook de vrouw van Pharao als een voorbeeld aan hen die gelooven, toen zij zeide: Heer, bouw mij een huis bij u in het paradijs, verlos mij van Pharao en zijne daden, en bevrijd mij van de onrechtvaardigen.