وَإِذَا قِيلَ لَهُمۡ تَعَالَوۡاْ إِلَىٰ مَآ أَنزَلَ ٱللَّهُ وَإِلَى ٱلرَّسُولِ رَأَيۡتَ ٱلۡمُنَٰفِقِينَ يَصُدُّونَ عَنكَ صُدُودٗا
En wanneer men hun zegt: Keert tot het boek terug, dat den godsgezant van boven is nedergezonden, ziet gij de goddeloozen zich met tegenzin van u afwenden.
فَكَيۡفَ إِذَآ أَصَٰبَتۡهُم مُّصِيبَةُۢ بِمَا قَدَّمَتۡ أَيۡدِيهِمۡ ثُمَّ جَآءُوكَ يَحۡلِفُونَ بِٱللَّهِ إِنۡ أَرَدۡنَآ إِلَّآ إِحۡسَٰنٗا وَتَوۡفِيقًا
Maar wat zullen zij doen, aan welke, als een gevolg van het werk hunner eigen handen, een groot ongeluk zal overkomen? Zij zullen tot u komen en bij God zweren, dat zij slechts het goede en de eendracht verlangen.
أُوْلَـٰٓئِكَ ٱلَّذِينَ يَعۡلَمُ ٱللَّهُ مَا فِي قُلُوبِهِمۡ فَأَعۡرِضۡ عَنۡهُمۡ وَعِظۡهُمۡ وَقُل لَّهُمۡ فِيٓ أَنفُسِهِمۡ قَوۡلَۢا بَلِيغٗا
God weet, wat in de harten dier menschen is verborgen; laat hen daarom alleen. Waarschuw hen en richt een woord tot hen, opdat hunne zielen daarvan worden doordrongen.
وَمَآ أَرۡسَلۡنَا مِن رَّسُولٍ إِلَّا لِيُطَاعَ بِإِذۡنِ ٱللَّهِۚ وَلَوۡ أَنَّهُمۡ إِذ ظَّلَمُوٓاْ أَنفُسَهُمۡ جَآءُوكَ فَٱسۡتَغۡفَرُواْ ٱللَّهَ وَٱسۡتَغۡفَرَ لَهُمُ ٱلرَّسُولُ لَوَجَدُواْ ٱللَّهَ تَوَّابٗا رَّحِيمٗا
Wij hebben geen apostel gezonden, dan opdat hij door het verlof van God mocht worden gehoorzaamd; maar indien zij, nadat zij hunne eigen zielen hebben beleedigd, tot u komen en God vergiffenis vragen, en de godsgezant vraagt vergiffenis voor hen, zullen zij God zeker tot vergeving gezind en barmhartig vinden.