قَالَ مَا مَنَعَكَ أَلَّا تَسۡجُدَ إِذۡ أَمَرۡتُكَۖ قَالَ أَنَا۠ خَيۡرٞ مِّنۡهُ خَلَقۡتَنِي مِن نَّارٖ وَخَلَقۡتَهُۥ مِن طِينٖ
God zeide tot hem: Wat belet u, Adam te aanbidden, naardien ik het u had bevolen? Hij antwoordde: Ik ben voortreffelijker dan hij; mij hebt gij van vuur en hem van slijk geschapen.
قَالَ فَٱهۡبِطۡ مِنۡهَا فَمَا يَكُونُ لَكَ أَن تَتَكَبَّرَ فِيهَا فَٱخۡرُجۡ إِنَّكَ مِنَ ٱلصَّـٰغِرِينَ
God zeide: Vertrek dan uit het paradijs; want het past niet, u op deze plaats met hoogmoed te wapenen. Vertrek van hier! Gij zult tot het getal der verworpelingen behooren.
قَالَ أَنظِرۡنِيٓ إِلَىٰ يَوۡمِ يُبۡعَثُونَ
Hij zeide: Geef mij uitstel tot den dag der opstanding.
قَالَ إِنَّكَ مِنَ ٱلۡمُنظَرِينَ
God zeide: Waarlijk, gij zult tot de uitgestelden behooren.
قَالَ فَبِمَآ أَغۡوَيۡتَنِي لَأَقۡعُدَنَّ لَهُمۡ صِرَٰطَكَ ٱلۡمُسۡتَقِيمَ
De duivel zeide: Omdat gij mij verdoemd hebt, zal ik hen op uwen rechten weg afwachten.
ثُمَّ لَأٓتِيَنَّهُم مِّنۢ بَيۡنِ أَيۡدِيهِمۡ وَمِنۡ خَلۡفِهِمۡ وَعَنۡ أَيۡمَٰنِهِمۡ وَعَن شَمَآئِلِهِمۡۖ وَلَا تَجِدُ أَكۡثَرَهُمۡ شَٰكِرِينَ
Daarna zal ik hen van voren en van achter aanvallen; ik zal mij op hunne rechter- en op hunne linkerzijde vertoonen, en waarlijk gij zult slechts weinigen vinden, die u erkentelijk zullen zijn.