وَلَمَّا جَآءَ مُوسَىٰ لِمِيقَٰتِنَا وَكَلَّمَهُۥ رَبُّهُۥ قَالَ رَبِّ أَرِنِيٓ أَنظُرۡ إِلَيۡكَۚ قَالَ لَن تَرَىٰنِي وَلَٰكِنِ ٱنظُرۡ إِلَى ٱلۡجَبَلِ فَإِنِ ٱسۡتَقَرَّ مَكَانَهُۥ فَسَوۡفَ تَرَىٰنِيۚ فَلَمَّا تَجَلَّىٰ رَبُّهُۥ لِلۡجَبَلِ جَعَلَهُۥ دَكّٗا وَخَرَّ مُوسَىٰ صَعِقٗاۚ فَلَمَّآ أَفَاقَ قَالَ سُبۡحَٰنَكَ تُبۡتُ إِلَيۡكَ وَأَنَا۠ أَوَّلُ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ
En toen Mozes, op den voor hem bepaalden tijd kwam, en zijn Heer tot hem sprak, zeide hij: o Heer! laat mij uw glans zien opdat ik u aanschouwe. God zeide: Gij zult mij op geenerlei wijze aanschouwen; maar zie den berg aan, en indien deze vast op zijne plaats staat zult gij mij zien. Toen echter zijn Heer met glans op den berg verscheen, veranderde hij dien in stof. En Mozes viel in zwijm neder. En toen hij tot zich zelven kwam, zeide hij: Geloofd zijt gij! Ik keer tot u terug met berouw, en ik ben de eerste der ware geloovigen.
قَالَ يَٰمُوسَىٰٓ إِنِّي ٱصۡطَفَيۡتُكَ عَلَى ٱلنَّاسِ بِرِسَٰلَٰتِي وَبِكَلَٰمِي فَخُذۡ مَآ ءَاتَيۡتُكَ وَكُن مِّنَ ٱلشَّـٰكِرِينَ
God zeide tot hem: o Mozes! Ik heb u boven alle menschen uitverkoren, door u met mijne opdrachten te vereeren, en door met u te spreken; ontvang dus wat ik u heb gebracht, en wees een van hen die dankbaar zijn.
وَكَتَبۡنَا لَهُۥ فِي ٱلۡأَلۡوَاحِ مِن كُلِّ شَيۡءٖ مَّوۡعِظَةٗ وَتَفۡصِيلٗا لِّكُلِّ شَيۡءٖ فَخُذۡهَا بِقُوَّةٖ وَأۡمُرۡ قَوۡمَكَ يَأۡخُذُواْ بِأَحۡسَنِهَاۚ سَأُوْرِيكُمۡ دَارَ ٱلۡفَٰسِقِينَ
En wij schreven voor hem op de tafels eene waarschuwing omtrent alles, en eene beslissing in ieder geval en zeiden: Ontvang die met eerbied, en beveel uw volk, dat zij stipt overeenkomstig die voorschriften leven. Ik zal u de woning der snooden toonen.