وَإِذۡ قَالَتۡ أُمَّةٞ مِّنۡهُمۡ لِمَ تَعِظُونَ قَوۡمًا ٱللَّهُ مُهۡلِكُهُمۡ أَوۡ مُعَذِّبُهُمۡ عَذَابٗا شَدِيدٗاۖ قَالُواْ مَعۡذِرَةً إِلَىٰ رَبِّكُمۡ وَلَعَلَّهُمۡ يَتَّقُونَ
En toen een deel hunner tot de anderen zeide: Waarom waarschuwt gij een volk, hetwelk God verdelgen of met eene gestrenge kastijding straffen wil? Antwoordden zij: Dit is eene verontschuldiging voor ons bij uwen Heer ten einde zij zich zullen behoeden.
فَلَمَّا نَسُواْ مَا ذُكِّرُواْ بِهِۦٓ أَنجَيۡنَا ٱلَّذِينَ يَنۡهَوۡنَ عَنِ ٱلسُّوٓءِ وَأَخَذۡنَا ٱلَّذِينَ ظَلَمُواْ بِعَذَابِۭ بَـِٔيسِۭ بِمَا كَانُواْ يَفۡسُقُونَ
Maar toen zij de waarschuwingen hadden vergeten, redden wij de degenen, die hun verboden kwaad te bedrijven, en wij legden hun die gezondigd hadden, eene gestrenge straf op, daar zij slecht gehandeld hadden.
فَلَمَّا عَتَوۡاْ عَن مَّا نُهُواْ عَنۡهُ قُلۡنَا لَهُمۡ كُونُواْ قِرَدَةً خَٰسِـِٔينَ
En toen zij trotsch weigerden, datgene te laten, wat hun was verboden, zeiden wij tot hen: verandert in apen, en wordt uit de maatschappij der menschen verdreven.
وَإِذۡ تَأَذَّنَ رَبُّكَ لَيَبۡعَثَنَّ عَلَيۡهِمۡ إِلَىٰ يَوۡمِ ٱلۡقِيَٰمَةِ مَن يَسُومُهُمۡ سُوٓءَ ٱلۡعَذَابِۗ إِنَّ رَبَّكَ لَسَرِيعُ ٱلۡعِقَابِ وَإِنَّهُۥ لَغَفُورٞ رَّحِيمٞ
En herdenk, hoe uw Heer verklaarde, dat hij den Joden zekerlijk tot den dag der opstanding een volk zou zenden, dat eene harde verdrukking op hen zou uitoefenen; want uw Heer is stipt in bestraffing, doch hij is ook gereed te vergeven en barmhartig.