وَلَوۡ تَرَىٰٓ إِذۡ يَتَوَفَّى ٱلَّذِينَ كَفَرُواْ ٱلۡمَلَـٰٓئِكَةُ يَضۡرِبُونَ وُجُوهَهُمۡ وَأَدۡبَٰرَهُمۡ وَذُوقُواْ عَذَابَ ٱلۡحَرِيقِ
En zoo gij hadt gezien toen de engelen de ongeloovigen doodden; toen sloegen zij hunne aangezichten en hunne ruggen en zeiden tot hen: Gevoelt gij de pijn der verbranding?
ذَٰلِكَ بِمَا قَدَّمَتۡ أَيۡدِيكُمۡ وَأَنَّ ٱللَّهَ لَيۡسَ بِظَلَّـٰمٖ لِّلۡعَبِيدِ
Dit zult gij ondergaan, om hetgeen uwe handen voor u hebben verricht, en omdat God niet onrechtvaardig omtrent zijne dienaren is.
كَدَأۡبِ ءَالِ فِرۡعَوۡنَ وَٱلَّذِينَ مِن قَبۡلِهِمۡۚ كَفَرُواْ بِـَٔايَٰتِ ٱللَّهِ فَأَخَذَهُمُ ٱللَّهُ بِذُنُوبِهِمۡۚ إِنَّ ٱللَّهَ قَوِيّٞ شَدِيدُ ٱلۡعِقَابِ
Hun lot gelijkt dat van het volk van Pharao en der ongeloovigen, die hen zijn voorafgegaan. God verdelgt hen om hunne zonden. God is sterk en gestreng in zijne straffen.
ذَٰلِكَ بِأَنَّ ٱللَّهَ لَمۡ يَكُ مُغَيِّرٗا نِّعۡمَةً أَنۡعَمَهَا عَلَىٰ قَوۡمٍ حَتَّىٰ يُغَيِّرُواْ مَا بِأَنفُسِهِمۡ وَأَنَّ ٱللَّهَ سَمِيعٌ عَلِيمٞ
Dit is geschied, omdat God de weldaden niet verandert, waarmede hij de menschen overlaadt, zoolang zij niet veranderen wat in hunne zielen is, en hetwelk God alles hoort en ziet.
كَدَأۡبِ ءَالِ فِرۡعَوۡنَ وَٱلَّذِينَ مِن قَبۡلِهِمۡۚ كَذَّبُواْ بِـَٔايَٰتِ رَبِّهِمۡ فَأَهۡلَكۡنَٰهُم بِذُنُوبِهِمۡ وَأَغۡرَقۡنَآ ءَالَ فِرۡعَوۡنَۚ وَكُلّٞ كَانُواْ ظَٰلِمِينَ
Zij hebben gehandeld evenals het volk van Pharao en evenals zij die het vooraf gingen; die de teekens van hunnen Heer loochenden. Daarom verdelgden wij hen in hunne zonden en wij overstroomden het volk van Pharao; want zij waren allen zondaren.