يَـٰٓأَيُّهَا ٱلنَّبِيُّ قُل لِّمَن فِيٓ أَيۡدِيكُم مِّنَ ٱلۡأَسۡرَىٰٓ إِن يَعۡلَمِ ٱللَّهُ فِي قُلُوبِكُمۡ خَيۡرٗا يُؤۡتِكُمۡ خَيۡرٗا مِّمَّآ أُخِذَ مِنكُمۡ وَيَغۡفِرۡ لَكُمۡۚ وَٱللَّهُ غَفُورٞ رَّحِيمٞ
O profeet! zeg tot de gevangenen die in uwe handen zijn: Indien God weet, dat er eenig goed in uwe harten is, zal hij u beter geven dan hetgeen van u werd genomen en hij zal u vergeven; want God is genadig en barmhartig.
وَإِن يُرِيدُواْ خِيَانَتَكَ فَقَدۡ خَانُواْ ٱللَّهَ مِن قَبۡلُ فَأَمۡكَنَ مِنۡهُمۡۗ وَٱللَّهُ عَلِيمٌ حَكِيمٌ
Maar indien zij trachten u te bedriegen, waarlijk, dan hebben zij God bedrogen; daarom heeft hij u de macht over hen gegeven, en God is alwetend en wijs.
إِنَّ ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَهَاجَرُواْ وَجَٰهَدُواْ بِأَمۡوَٰلِهِمۡ وَأَنفُسِهِمۡ فِي سَبِيلِ ٱللَّهِ وَٱلَّذِينَ ءَاوَواْ وَّنَصَرُوٓاْ أُوْلَـٰٓئِكَ بَعۡضُهُمۡ أَوۡلِيَآءُ بَعۡضٖۚ وَٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ وَلَمۡ يُهَاجِرُواْ مَا لَكُم مِّن وَلَٰيَتِهِم مِّن شَيۡءٍ حَتَّىٰ يُهَاجِرُواْۚ وَإِنِ ٱسۡتَنصَرُوكُمۡ فِي ٱلدِّينِ فَعَلَيۡكُمُ ٱلنَّصۡرُ إِلَّا عَلَىٰ قَوۡمِۭ بَيۡنَكُمۡ وَبَيۡنَهُم مِّيثَٰقٞۗ وَٱللَّهُ بِمَا تَعۡمَلُونَ بَصِيرٞ
Zij die geloofd hebben en hun land zijn ontvlucht, en hunne bezittingen en hunne personen aan den strijd, voor den godsdienst van hunnen Heer, wijdden, en zij die den profeet eene schuilplaats hebben verleend en hem hebben bijgestaan, zullen als elkanders naaste bloedverwanten worden beschouwd. Maar zij die geloofd hebben en hun land niet zijn ontvlucht, zullen geene bloedverwanten van u zijn, tot zij hunne woningen eveneens hebben verlaten. Maar indien zij uwe hulp voor het geloof inroepen, zult gij die verleenen, tenzij het tegen degenen mocht wezen, die uwe bondgenooten zijn; en God ziet wat gij doet.