وَلَئِنۡ أَذَقۡنَا ٱلۡإِنسَٰنَ مِنَّا رَحۡمَةٗ ثُمَّ نَزَعۡنَٰهَا مِنۡهُ إِنَّهُۥ لَيَـُٔوسٞ كَفُورٞ
Waarlijk, indien wij den mensch van onze genade doen proeven, en daarna van hem aftrekken, zal hij zeker wanhopig en ondankbaar worden.
وَلَئِنۡ أَذَقۡنَٰهُ نَعۡمَآءَ بَعۡدَ ضَرَّآءَ مَسَّتۡهُ لَيَقُولَنَّ ذَهَبَ ٱلسَّيِّـَٔاتُ عَنِّيٓۚ إِنَّهُۥ لَفَرِحٞ فَخُورٌ
En indien wij hem onze gunst doen ondervinden, nadat hem een ongeval is overkomen, zal hij zekerlijk zeggen: De ongevallen die mij zijn overkomen, zijn van mij afgewend, en hij zal vroolijk en trotsch worden.
إِلَّا ٱلَّذِينَ صَبَرُواْ وَعَمِلُواْ ٱلصَّـٰلِحَٰتِ أُوْلَـٰٓئِكَ لَهُم مَّغۡفِرَةٞ وَأَجۡرٞ كَبِيرٞ
Uitgenomen zij die met geduld volharden, en doen wat goed is; zij zullen vergiffenis krijgen en eene groote belooning ontvangen.
فَلَعَلَّكَ تَارِكُۢ بَعۡضَ مَا يُوحَىٰٓ إِلَيۡكَ وَضَآئِقُۢ بِهِۦ صَدۡرُكَ أَن يَقُولُواْ لَوۡلَآ أُنزِلَ عَلَيۡهِ كَنزٌ أَوۡ جَآءَ مَعَهُۥ مَلَكٌۚ إِنَّمَآ أَنتَ نَذِيرٞۚ وَٱللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَيۡءٖ وَكِيلٌ
Wellicht zult gij vergeten, een deel te openbaren van datgene, wat u werd geopenbaard, en zal uw hart angstig worden, tot zij zeggen; Zoolang hem geen schat wordt nedergezonden, of een engel met hem komt, om hem tot getuige te verstrekken, zullen wij niet gelooven. Waarlijk, gij alleen zijt een aankondiger, en God is de beheerscher van alle dingen.