وَلَمَّا فَصَلَتِ ٱلۡعِيرُ قَالَ أَبُوهُمۡ إِنِّي لَأَجِدُ رِيحَ يُوسُفَۖ لَوۡلَآ أَن تُفَنِّدُونِ
En toen het reisgezelschap van Egypte was vertrokken om zijne reis naar Canaän te aanvaarden, zeide hun vader tot hen die nabij hem waren: Waarlijk, ik bemerk den reuk van Jozef, hoewel gij denkt dat ik ijl.
قَالُواْ تَٱللَّهِ إِنَّكَ لَفِي ضَلَٰلِكَ ٱلۡقَدِيمِ
Zij antwoordden: Bij den naam van God, gij verkeert in uwe oude dwaling.
فَلَمَّآ أَن جَآءَ ٱلۡبَشِيرُ أَلۡقَىٰهُ عَلَىٰ وَجۡهِهِۦ فَٱرۡتَدَّ بَصِيرٗاۖ قَالَ أَلَمۡ أَقُل لَّكُمۡ إِنِّيٓ أَعۡلَمُ مِنَ ٱللَّهِ مَا لَا تَعۡلَمُونَ
Maar toen de boodschapper van goede tijdingen met Jozefs onderkleed was gekomen, dekte hij het over zijn gelaat en hij kreeg zijn gezichtsvermogen terug. En Jacob zeide: Verhaalde ik u niet, dat ik van God wist hetgeen gij niet wist?
قَالُواْ يَـٰٓأَبَانَا ٱسۡتَغۡفِرۡ لَنَا ذُنُوبَنَآ إِنَّا كُنَّا خَٰطِـِٔينَ
Zij antwoordden: O vader! vraag vergiffenis van onze zonden voor ons; want, waarlijk, wij zijn zondaars geweest.
قَالَ سَوۡفَ أَسۡتَغۡفِرُ لَكُمۡ رَبِّيٓۖ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلۡغَفُورُ ٱلرَّحِيمُ
Hij hernam: Ik zal zekerlijk vergiffenis voor u van mijn Heer vragen; want hij is genadig en barmhartig.