قَالَ لَمۡ أَكُن لِّأَسۡجُدَ لِبَشَرٍ خَلَقۡتَهُۥ مِن صَلۡصَٰلٖ مِّنۡ حَمَإٖ مَّسۡنُونٖ
Hij antwoordde: Ik zal den mensch niet aanbidden; dien gij gevormd hebt van gedroogde klei, van zwart slijk, in een vorm gekneed.
قَالَ فَٱخۡرُجۡ مِنۡهَا فَإِنَّكَ رَجِيمٞ
God zeide: Ga dus heen; want gij zult met steenen verdreven worden.
وَإِنَّ عَلَيۡكَ ٱللَّعۡنَةَ إِلَىٰ يَوۡمِ ٱلدِّينِ
En een vloek zal op u rusten tot op den dag des oordeels.
قَالَ رَبِّ فَأَنظِرۡنِيٓ إِلَىٰ يَوۡمِ يُبۡعَثُونَ
De duivel zeide: O Heer! geef mij uitstel tot den dag der opstanding.
قَالَ فَإِنَّكَ مِنَ ٱلۡمُنظَرِينَ
God antwoordde: Waarlijk, gij zult tot hen behooren, die uitstel hebben verkregen.
إِلَىٰ يَوۡمِ ٱلۡوَقۡتِ ٱلۡمَعۡلُومِ
Tot den dag van den bepaalden tijd.
قَالَ رَبِّ بِمَآ أَغۡوَيۡتَنِي لَأُزَيِّنَنَّ لَهُمۡ فِي ٱلۡأَرۡضِ وَلَأُغۡوِيَنَّهُمۡ أَجۡمَعِينَ
De duivel (Eblis) antwoordde: Omdat gij mij hebt nedergeworpen, zal ik het kwade behagelijk voor den mensch maken, en hen allen verleiden.