إِذۡ قَالَ لِأَبِيهِ يَـٰٓأَبَتِ لِمَ تَعۡبُدُ مَا لَا يَسۡمَعُ وَلَا يُبۡصِرُ وَلَا يُغۡنِي عَنكَ شَيۡـٔٗا
Toen hij tot zijnen vader zeide: O mijn vader! waarom aanbidt gij datgene, wat noch hoort, noch ziet en u volstrekt niet van voordeel is?
يَـٰٓأَبَتِ إِنِّي قَدۡ جَآءَنِي مِنَ ٱلۡعِلۡمِ مَا لَمۡ يَأۡتِكَ فَٱتَّبِعۡنِيٓ أَهۡدِكَ صِرَٰطٗا سَوِيّٗا
O mijn vader! waarlijk, mij werd een deel van kennis geschonken, dat u niet is gegeven; volg mij dus; ik zal u op den effen weg leiden.
يَـٰٓأَبَتِ لَا تَعۡبُدِ ٱلشَّيۡطَٰنَۖ إِنَّ ٱلشَّيۡطَٰنَ كَانَ لِلرَّحۡمَٰنِ عَصِيّٗا
O mijn vader! dien Satan niet: want Satan was weêrspannig tegen den Barmhartige.
يَـٰٓأَبَتِ إِنِّيٓ أَخَافُ أَن يَمَسَّكَ عَذَابٞ مِّنَ ٱلرَّحۡمَٰنِ فَتَكُونَ لِلشَّيۡطَٰنِ وَلِيّٗا
O mijn vader! waarlijk, ik vrees, dat u eene straf van den Barmhartige zal worden opgelegd, en gij een makker van Satan wordt.
قَالَ أَرَاغِبٌ أَنتَ عَنۡ ءَالِهَتِي يَـٰٓإِبۡرَٰهِيمُۖ لَئِن لَّمۡ تَنتَهِ لَأَرۡجُمَنَّكَۖ وَٱهۡجُرۡنِي مَلِيّٗا
Zijn vader antwoordde: Verwerpt gij mijne goden, o Abraham! Indien gij niet ophoudt, zal ik u zekerlijk steenigen; verlaat mij dus voor langen tijd.