مَا تَسۡبِقُ مِنۡ أُمَّةٍ أَجَلَهَا وَمَا يَسۡتَـٔۡخِرُونَ
Geen volk zal voor zijn bepaalden tijd gestraft worden; ook zal die niet worden uitgesteld.
ثُمَّ أَرۡسَلۡنَا رُسُلَنَا تَتۡرَاۖ كُلَّ مَا جَآءَ أُمَّةٗ رَّسُولُهَا كَذَّبُوهُۖ فَأَتۡبَعۡنَا بَعۡضَهُم بَعۡضٗا وَجَعَلۡنَٰهُمۡ أَحَادِيثَۚ فَبُعۡدٗا لِّقَوۡمٖ لَّا يُؤۡمِنُونَ
Daarna zonden wij onze profeten, den een na den ander. Zoo dikwijls onze profeet tot een volk kwam, beschuldigden zij hem van bedrog, en wij deden hen achtereenvolgens elkander in de verdelging opvolgen, en maakten hen slechts tot onderwerpen der overlevering. Weg dus met de ongeloovige volkeren!
ثُمَّ أَرۡسَلۡنَا مُوسَىٰ وَأَخَاهُ هَٰرُونَ بِـَٔايَٰتِنَا وَسُلۡطَٰنٖ مُّبِينٍ
Later zonden wij Mozes en Aäron, zijn broeder, met onze teekens en duidelijke macht.
إِلَىٰ فِرۡعَوۡنَ وَمَلَإِيْهِۦ فَٱسۡتَكۡبَرُواْ وَكَانُواْ قَوۡمًا عَالِينَ
Tot Pharao en zijne vorsten; maar zij weigerden trotsch in hem te gelooven; want het was een hoovaardig volk.
فَقَالُوٓاْ أَنُؤۡمِنُ لِبَشَرَيۡنِ مِثۡلِنَا وَقَوۡمُهُمَا لَنَا عَٰبِدُونَ
En zij zeiden: Zullen wij gelooven aan twee mannen, die ons gelijk zijn en wier volk onze slaven zijn?