عَٰلِمِ ٱلۡغَيۡبِ وَٱلشَّهَٰدَةِ فَتَعَٰلَىٰ عَمَّا يُشۡرِكُونَ
Hij kent wat verborgen en wat openbaar gemaakt is; het zij dus verre van hem, de deelgenooten in zijne eer te hebben welke zij hem toeschrijven!
قُل رَّبِّ إِمَّا تُرِيَنِّي مَا يُوعَدُونَ
Zeg: O Heer! Zoudt gij mij zekerlijk de wraak willen doen zien waarmede zij zijn bedreigd.
رَبِّ فَلَا تَجۡعَلۡنِي فِي ٱلۡقَوۡمِ ٱلظَّـٰلِمِينَ
O Heer! plaats mij niet onder de goddeloozen.
وَإِنَّا عَلَىٰٓ أَن نُّرِيَكَ مَا نَعِدُهُمۡ لَقَٰدِرُونَ
Want wij zijn zekerlijk in staat, u datgene te doen zien waarmede zij bedreigd werden.
ٱدۡفَعۡ بِٱلَّتِي هِيَ أَحۡسَنُ ٱلسَّيِّئَةَۚ نَحۡنُ أَعۡلَمُ بِمَا يَصِفُونَ
Wendt het kwade door het betere af: wij kennen de lasteringen wel, die zij tegen u uitspreken.
وَقُل رَّبِّ أَعُوذُ بِكَ مِنۡ هَمَزَٰتِ ٱلشَّيَٰطِينِ
En zeg: O Heer! ik vlucht tot u als eene schuilplaats tegen de ingevingen der duivelen.
وَأَعُوذُ بِكَ رَبِّ أَن يَحۡضُرُونِ
En ik neem mijne toevlucht tot u, o Heer! om hen te verdrijven; opdat zij niet tegenwoordig met mij zouden zijn.