ٱللَّهُ وَلِيُّ ٱلَّذِينَ ءَامَنُواْ يُخۡرِجُهُم مِّنَ ٱلظُّلُمَٰتِ إِلَى ٱلنُّورِۖ وَٱلَّذِينَ كَفَرُوٓاْ أَوۡلِيَآؤُهُمُ ٱلطَّـٰغُوتُ يُخۡرِجُونَهُم مِّنَ ٱلنُّورِ إِلَى ٱلظُّلُمَٰتِۗ أُوْلَـٰٓئِكَ أَصۡحَٰبُ ٱلنَّارِۖ هُمۡ فِيهَا خَٰلِدُونَ
God is de beschermer der geloovigen. Hij voert hen door de duisternis naar het licht. De ongeloovigen hebben geen anderen beschermer dan Tagut, die hen uit het licht in de duisternis zal leiden; zij behooren tot de hel, en eeuwig zullen zij daar blijven.
أَلَمۡ تَرَ إِلَى ٱلَّذِي حَآجَّ إِبۡرَٰهِـۧمَ فِي رَبِّهِۦٓ أَنۡ ءَاتَىٰهُ ٱللَّهُ ٱلۡمُلۡكَ إِذۡ قَالَ إِبۡرَٰهِـۧمُ رَبِّيَ ٱلَّذِي يُحۡيِۦ وَيُمِيتُ قَالَ أَنَا۠ أُحۡيِۦ وَأُمِيتُۖ قَالَ إِبۡرَٰهِـۧمُ فَإِنَّ ٱللَّهَ يَأۡتِي بِٱلشَّمۡسِ مِنَ ٱلۡمَشۡرِقِ فَأۡتِ بِهَا مِنَ ٱلۡمَغۡرِبِ فَبُهِتَ ٱلَّذِي كَفَرَۗ وَٱللَّهُ لَا يَهۡدِي ٱلۡقَوۡمَ ٱلظَّـٰلِمِينَ
Hebt gij niet teruggeblikt op hem die met Abraham over God heeft gestreden, omdat God hem het koninkrijk had gegeven. Toen Abraham zeide: Mijn Heer is hij, die leven geeft en doodt. Hij antwoordde: Ook ik maak levend en dood. Abraham hernam: Hij brengt de zon van het Oosten hierheen, breng gij die van het Westen. De ongeloovige was verbaasd. God leidt de ongeloovigen niet.
أَوۡ كَٱلَّذِي مَرَّ عَلَىٰ قَرۡيَةٖ وَهِيَ خَاوِيَةٌ عَلَىٰ عُرُوشِهَا قَالَ أَنَّىٰ يُحۡيِۦ هَٰذِهِ ٱللَّهُ بَعۡدَ مَوۡتِهَاۖ فَأَمَاتَهُ ٱللَّهُ مِاْئَةَ عَامٖ ثُمَّ بَعَثَهُۥۖ قَالَ كَمۡ لَبِثۡتَۖ قَالَ لَبِثۡتُ يَوۡمًا أَوۡ بَعۡضَ يَوۡمٖۖ قَالَ بَل لَّبِثۡتَ مِاْئَةَ عَامٖ فَٱنظُرۡ إِلَىٰ طَعَامِكَ وَشَرَابِكَ لَمۡ يَتَسَنَّهۡۖ وَٱنظُرۡ إِلَىٰ حِمَارِكَ وَلِنَجۡعَلَكَ ءَايَةٗ لِّلنَّاسِۖ وَٱنظُرۡ إِلَى ٱلۡعِظَامِ كَيۡفَ نُنشِزُهَا ثُمَّ نَكۡسُوهَا لَحۡمٗاۚ فَلَمَّا تَبَيَّنَ لَهُۥ قَالَ أَعۡلَمُ أَنَّ ٱللَّهَ عَلَىٰ كُلِّ شَيۡءٖ قَدِيرٞ
Of hebt ge niet teruggeblikt op hem die eene stad voorbijging, welke verwoest was tot op den grond en zeide: Hoe zal God deze stad weder doen herleven, nadat zij dood is. God liet hem daarop sterven en eerst na honderd jaren weder opstaan, en God zeide: Hoe lang hebt gij hier doorgebracht? Hij antwoordde: een dag of een deel van eenen dag. En God zeide: Neen, gij hebt hier honderd jaren doorgebracht. Zie op uw spijs en drank; zij zijn nog niet bedorven. Zie ook op uwen ezel, dien wij als een teeken voor de menschen hebben ingesteld. Betracht deze hoe wij die opwekken en met vleesch omkleeden. Toen hij dit wonder zag, riep hij uit: Nu weet ik dat God almachtig is.