وَإِذَا بَلَغَ ٱلۡأَطۡفَٰلُ مِنكُمُ ٱلۡحُلُمَ فَلۡيَسۡتَـٔۡذِنُواْ كَمَا ٱسۡتَـٔۡذَنَ ٱلَّذِينَ مِن قَبۡلِهِمۡۚ كَذَٰلِكَ يُبَيِّنُ ٱللَّهُ لَكُمۡ ءَايَٰتِهِۦۗ وَٱللَّهُ عَلِيمٌ حَكِيمٞ
En als uwe kinderen den ouderdom van rijpheid bereiken, laat hen dan ten allen tijde verlof vragen om in uwe tegenwoordigheid te komen, op dezelfde wijze als zij verlof vroegen, die dien ouderdom voor hen bereikten. Zoo verklaart God u zijne teekenen; want God is alwetend en wijs.
وَٱلۡقَوَٰعِدُ مِنَ ٱلنِّسَآءِ ٱلَّـٰتِي لَا يَرۡجُونَ نِكَاحٗا فَلَيۡسَ عَلَيۡهِنَّ جُنَاحٌ أَن يَضَعۡنَ ثِيَابَهُنَّ غَيۡرَ مُتَبَرِّجَٰتِۭ بِزِينَةٖۖ وَأَن يَسۡتَعۡفِفۡنَ خَيۡرٞ لَّهُنَّۗ وَٱللَّهُ سَمِيعٌ عَلِيمٞ
Wat zulke vrouwen betreft, die geene kinderen meer baren en die, om haren vergevorderden leeftijd, niet meer hopen te huwen, zal er geene misdaad voor haar in zijn, dat zij hare opperkleederen afleggen, zonder echter hare versierselen te toonen; maar indien zij zich hiervan onthouden, zal het beter voor haar zijn. God hoort en ziet alles.
لَّيۡسَ عَلَى ٱلۡأَعۡمَىٰ حَرَجٞ وَلَا عَلَى ٱلۡأَعۡرَجِ حَرَجٞ وَلَا عَلَى ٱلۡمَرِيضِ حَرَجٞ وَلَا عَلَىٰٓ أَنفُسِكُمۡ أَن تَأۡكُلُواْ مِنۢ بُيُوتِكُمۡ أَوۡ بُيُوتِ ءَابَآئِكُمۡ أَوۡ بُيُوتِ أُمَّهَٰتِكُمۡ أَوۡ بُيُوتِ إِخۡوَٰنِكُمۡ أَوۡ بُيُوتِ أَخَوَٰتِكُمۡ أَوۡ بُيُوتِ أَعۡمَٰمِكُمۡ أَوۡ بُيُوتِ عَمَّـٰتِكُمۡ أَوۡ بُيُوتِ أَخۡوَٰلِكُمۡ أَوۡ بُيُوتِ خَٰلَٰتِكُمۡ أَوۡ مَا مَلَكۡتُم مَّفَاتِحَهُۥٓ أَوۡ صَدِيقِكُمۡۚ لَيۡسَ عَلَيۡكُمۡ جُنَاحٌ أَن تَأۡكُلُواْ جَمِيعًا أَوۡ أَشۡتَاتٗاۚ فَإِذَا دَخَلۡتُم بُيُوتٗا فَسَلِّمُواْ عَلَىٰٓ أَنفُسِكُمۡ تَحِيَّةٗ مِّنۡ عِندِ ٱللَّهِ مُبَٰرَكَةٗ طَيِّبَةٗۚ كَذَٰلِكَ يُبَيِّنُ ٱللَّهُ لَكُمُ ٱلۡأٓيَٰتِ لَعَلَّكُمۡ تَعۡقِلُونَ
Het zal geene misdaad voor den blinde, noch zal het eene misdaad voor den lamme, noch zal het eene misdaad voor den zieke of voor u zelven wezen, dat gij in uwe huizen eet, of in de huizen uwer vaders, of in de huizen uwer moeders, of in de huizen uwer broeders, of in de huizen uwer zusters, of in de huizen van uwe ooms van vaders of moeders zijde, of in de huizen uwer tantes van vaders of moeders zijde, of in de huizen waarvan gij de sleutels in uw bezit hebt, of in het huis van uwen vriend. Er zal geene misdaad voor u in liggen, hetzij gij te zamen of afzonderlijk eet. En als gij de huizen binnentreedt, groet u dan wederkeerig, u in Gods naam eene goede en gelukkige gezondheid toewenschende. Zoo verklaart God u zijne teekenen, opdat gij die zoudt mogen verstaan.