قَالُواْ نَحۡنُ أُوْلُواْ قُوَّةٖ وَأُوْلُواْ بَأۡسٖ شَدِيدٖ وَٱلۡأَمۡرُ إِلَيۡكِ فَٱنظُرِي مَاذَا تَأۡمُرِينَ
De edelen antwoordden: Wij zijn met sterkte begiftigd, en met groote dapperheid in den oorlog; maar het bevel komt u toe: weet dus wat gij wilt bevelen.
قَالَتۡ إِنَّ ٱلۡمُلُوكَ إِذَا دَخَلُواْ قَرۡيَةً أَفۡسَدُوهَا وَجَعَلُوٓاْ أَعِزَّةَ أَهۡلِهَآ أَذِلَّةٗۚ وَكَذَٰلِكَ يَفۡعَلُونَ
Zij zeide: Waarlijk, als de koningen eene stad met geweld binnentrekken, plunderen zij die en vernederen hare machtigste inwoners en zoo zullen dezen met ons handelen.
وَإِنِّي مُرۡسِلَةٌ إِلَيۡهِم بِهَدِيَّةٖ فَنَاظِرَةُۢ بِمَ يَرۡجِعُ ٱلۡمُرۡسَلُونَ
Maar ik zal hun geschenken zenden, en ik zal wachten, om de nadere inlichtingen te vernemen, welke degenen zullen terugbrengen, die derwaarts worden afgezonden.
فَلَمَّا جَآءَ سُلَيۡمَٰنَ قَالَ أَتُمِدُّونَنِ بِمَالٖ فَمَآ ءَاتَىٰنِۦَ ٱللَّهُ خَيۡرٞ مِّمَّآ ءَاتَىٰكُمۚ بَلۡ أَنتُم بِهَدِيَّتِكُمۡ تَفۡرَحُونَ
En toen de gezant der koningin tot Salomo kwam, zeide de vorst: Wilt gij mij met rijkdommen beschenken? Waarlijk, hetgeen God mij heeft gegeven, is beter dan hetgeen hij u heeft geschonken. Uwe geschenken maken u ijdel.
ٱرۡجِعۡ إِلَيۡهِمۡ فَلَنَأۡتِيَنَّهُم بِجُنُودٖ لَّا قِبَلَ لَهُم بِهَا وَلَنُخۡرِجَنَّهُم مِّنۡهَآ أَذِلَّةٗ وَهُمۡ صَٰغِرُونَ
Keer tot het volk van Saba terug. Wij zullen zekerlijk met strijdkrachten tot hen komen, welke zij niet in staat zullen zijn tegenstand te bieden, en wij zullen hen vernederd uit hunne stad drijven, en zij zullen tot schande gebracht worden.