وَقَالَ فِرۡعَوۡنُ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلۡمَلَأُ مَا عَلِمۡتُ لَكُم مِّنۡ إِلَٰهٍ غَيۡرِي فَأَوۡقِدۡ لِي يَٰهَٰمَٰنُ عَلَى ٱلطِّينِ فَٱجۡعَل لِّي صَرۡحٗا لَّعَلِّيٓ أَطَّلِعُ إِلَىٰٓ إِلَٰهِ مُوسَىٰ وَإِنِّي لَأَظُنُّهُۥ مِنَ ٱلۡكَٰذِبِينَ
En Pharao zeide: O Vorsten! ik wist niet, dat gij een anderen god buiten mij bezat. Daarom o Haman brand mij klei tot steenen en bouw mij een hoogen toren, opdat ik tot den God van Mozes moge opstijgen: want waarlijk, ik houd hem voor een leugenaar.
وَٱسۡتَكۡبَرَ هُوَ وَجُنُودُهُۥ فِي ٱلۡأَرۡضِ بِغَيۡرِ ٱلۡحَقِّ وَظَنُّوٓاْ أَنَّهُمۡ إِلَيۡنَا لَا يُرۡجَعُونَ
En hij, zoowel als zijn leger, gedroegen zich onbeschaamd en onrechtvaardig op de aarde, en verbeeldden zich, dat zij niet voor ons zouden worden gebracht, om gericht te worden.
فَأَخَذۡنَٰهُ وَجُنُودَهُۥ فَنَبَذۡنَٰهُمۡ فِي ٱلۡيَمِّۖ فَٱنظُرۡ كَيۡفَ كَانَ عَٰقِبَةُ ٱلظَّـٰلِمِينَ
Daarom grepen wij hem en zijn heir en wierpen hem in zee. Onthoudt dus wat het einde der onrechtvaardigen was.
وَجَعَلۡنَٰهُمۡ أَئِمَّةٗ يَدۡعُونَ إِلَى ٱلنَّارِۖ وَيَوۡمَ ٱلۡقِيَٰمَةِ لَا يُنصَرُونَ
En wij gaven hun bedriegelijke goden, die hunne volgers tot de hel uitnoodigden, en op den dag des oordeels zullen zij tegen de straf niet beschut worden.