وَمَا كُنتَ بِجَانِبِ ٱلطُّورِ إِذۡ نَادَيۡنَا وَلَٰكِن رَّحۡمَةٗ مِّن رَّبِّكَ لِتُنذِرَ قَوۡمٗا مَّآ أَتَىٰهُم مِّن نَّذِيرٖ مِّن قَبۡلِكَ لَعَلَّهُمۡ يَتَذَكَّرُونَ
Ook waart gij niet aan de zijde van den berg tegenwoordig, toen wij Mozes riepen: maar gij zijt gezonden uit genade van uwen Heer opdat gij zoudt prediken voor een volk, tot hetwelk voor u nog geen prediker was gekomen, opdat zij gewaarschuwd zouden worden.
وَلَوۡلَآ أَن تُصِيبَهُم مُّصِيبَةُۢ بِمَا قَدَّمَتۡ أَيۡدِيهِمۡ فَيَقُولُواْ رَبَّنَا لَوۡلَآ أَرۡسَلۡتَ إِلَيۡنَا رَسُولٗا فَنَتَّبِعَ ءَايَٰتِكَ وَنَكُونَ مِنَ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ
En opdat, indien een ramp over hen zou zijn gekomen, om hetgeen hunne handen voor bedachtelijk hebben bedreven, zij niet zouden zeggen: O Heer! is het ons niet te vergeven, nu gij geen gezant tot ons hebt gezonden, opdat wij uwe teekenen zouden volgen en ware geloovigen worden?
فَلَمَّا جَآءَهُمُ ٱلۡحَقُّ مِنۡ عِندِنَا قَالُواْ لَوۡلَآ أُوتِيَ مِثۡلَ مَآ أُوتِيَ مُوسَىٰٓۚ أَوَلَمۡ يَكۡفُرُواْ بِمَآ أُوتِيَ مُوسَىٰ مِن قَبۡلُۖ قَالُواْ سِحۡرَانِ تَظَٰهَرَا وَقَالُوٓاْ إِنَّا بِكُلّٖ كَٰفِرُونَ
Maar indien de waarheid van ons tot hen komt, zeggen zij: Indien hij niet dezelfde macht als Mozes ontvangt om wonderen te bewerken, zullen wij niet gelooven. Hebben zij niet evenzoo de openbaring verworpen, die vroeger aan Mozes werd gegeven? Zij zeggen: Twee listige bedriegerijen hebben elkander wederkeerig ondersteund: en zij zeggen: Waarlijk wij verwerpen die beide.