فَخَسَفۡنَا بِهِۦ وَبِدَارِهِ ٱلۡأَرۡضَ فَمَا كَانَ لَهُۥ مِن فِئَةٖ يَنصُرُونَهُۥ مِن دُونِ ٱللَّهِ وَمَا كَانَ مِنَ ٱلۡمُنتَصِرِينَ
Wij spleten den grond, om hem en zijn paleis te verzwelgen, en zijne knechten konden hem niet redden en hij werd van de straf niet verlost.
وَأَصۡبَحَ ٱلَّذِينَ تَمَنَّوۡاْ مَكَانَهُۥ بِٱلۡأَمۡسِ يَقُولُونَ وَيۡكَأَنَّ ٱللَّهَ يَبۡسُطُ ٱلرِّزۡقَ لِمَن يَشَآءُ مِنۡ عِبَادِهِۦ وَيَقۡدِرُۖ لَوۡلَآ أَن مَّنَّ ٱللَّهُ عَلَيۡنَا لَخَسَفَ بِنَاۖ وَيۡكَأَنَّهُۥ لَا يُفۡلِحُ ٱلۡكَٰفِرُونَ
Den volgenden ochtend zeiden zij, die den vorigen dag zijnen toestand hadden benijd: Ja! waarlijk, God schenkt eene overvloedige belooning aan dengeen die hem behaagt; en hij is spaarzaam naar zijn welbehagen. Indien God niet genadig omtrent ons ware geweest, waarlijk, de aarde zoude ons mede hebben verzwolgen. Ja! de ongeloovigen zullen geen voorspoed hebben.
تِلۡكَ ٱلدَّارُ ٱلۡأٓخِرَةُ نَجۡعَلُهَا لِلَّذِينَ لَا يُرِيدُونَ عُلُوّٗا فِي ٱلۡأَرۡضِ وَلَا فَسَادٗاۚ وَٱلۡعَٰقِبَةُ لِلۡمُتَّقِينَ
Wat het toekomstige verblijf van het paradijs betreft, wij zullen het hun geven, die trachten, zich op aarde niet te buiten te gaan, of slecht te handelen; want eene gelukkige ontknooping wacht alleen den godvruchtige.
مَن جَآءَ بِٱلۡحَسَنَةِ فَلَهُۥ خَيۡرٞ مِّنۡهَاۖ وَمَن جَآءَ بِٱلسَّيِّئَةِ فَلَا يُجۡزَى ٱلَّذِينَ عَمِلُواْ ٱلسَّيِّـَٔاتِ إِلَّا مَا كَانُواْ يَعۡمَلُونَ
Wie goed doet, zal eene belooning ontvangen, die de verdienste daarvan zal overtreffen; maar wat hen betreft, die snood handelen, deze zullen slechts vergolden worden, overeenkomstig datgene wat zij zullen hebben verricht.