هُوَ ٱلَّذِيٓ أَنزَلَ عَلَيۡكَ ٱلۡكِتَٰبَ مِنۡهُ ءَايَٰتٞ مُّحۡكَمَٰتٌ هُنَّ أُمُّ ٱلۡكِتَٰبِ وَأُخَرُ مُتَشَٰبِهَٰتٞۖ فَأَمَّا ٱلَّذِينَ فِي قُلُوبِهِمۡ زَيۡغٞ فَيَتَّبِعُونَ مَا تَشَٰبَهَ مِنۡهُ ٱبۡتِغَآءَ ٱلۡفِتۡنَةِ وَٱبۡتِغَآءَ تَأۡوِيلِهِۦۖ وَمَا يَعۡلَمُ تَأۡوِيلَهُۥٓ إِلَّا ٱللَّهُۗ وَٱلرَّـٰسِخُونَ فِي ٱلۡعِلۡمِ يَقُولُونَ ءَامَنَّا بِهِۦ كُلّٞ مِّنۡ عِندِ رَبِّنَاۗ وَمَا يَذَّكَّرُ إِلَّآ أُوْلُواْ ٱلۡأَلۡبَٰبِ
Hij is het, die u de schrift zond, waarin verschillende verzen klaar en duidelijk zijn, die de grondzuilen van het boek zijn; anderen zijn beeldsprakig. Zij nu, welker harten twijfelen, willen het beeldsprakige volgen, uit liefde tot scheiding en uit lust tot vertolking daarvan. Maar God alleen kent hunne ware beteekenis. Maar zij, die grondig in hunne kennis zijn, zeggen: Wij gelooven daaraan; het geheel is van onzen Heer. Zoo denken slechts de verstandigen.
رَبَّنَا لَا تُزِغۡ قُلُوبَنَا بَعۡدَ إِذۡ هَدَيۡتَنَا وَهَبۡ لَنَا مِن لَّدُنكَ رَحۡمَةًۚ إِنَّكَ أَنتَ ٱلۡوَهَّابُ
O Heer! laat onze harten niet meer dwalen, nadat gij ons op den rechten weg hebt geleid. Schenk ons Uwe barmhartigheid; want gij zijt de gever.
رَبَّنَآ إِنَّكَ جَامِعُ ٱلنَّاسِ لِيَوۡمٖ لَّا رَيۡبَ فِيهِۚ إِنَّ ٱللَّهَ لَا يُخۡلِفُ ٱلۡمِيعَادَ
O Heer! gij zult eens, op eenen bepaalden dag, de menschen verzamelen, daaraan is geen twijfel; want God herroept zijne belofte niet.