وَقَالَ ٱلَّذِينَ ٱسۡتُضۡعِفُواْ لِلَّذِينَ ٱسۡتَكۡبَرُواْ بَلۡ مَكۡرُ ٱلَّيۡلِ وَٱلنَّهَارِ إِذۡ تَأۡمُرُونَنَآ أَن نَّكۡفُرَ بِٱللَّهِ وَنَجۡعَلَ لَهُۥٓ أَندَادٗاۚ وَأَسَرُّواْ ٱلنَّدَامَةَ لَمَّا رَأَوُاْ ٱلۡعَذَابَۚ وَجَعَلۡنَا ٱلۡأَغۡلَٰلَ فِيٓ أَعۡنَاقِ ٱلَّذِينَ كَفَرُواْۖ هَلۡ يُجۡزَوۡنَ إِلَّا مَا كَانُواْ يَعۡمَلُونَ
En de zwakken zullen antwoordden: Neen, de listige plannen, door u des nachts en der daags beraamd, hebben ons ongeluk veroorzaakt, toen gij ons hebt bevolen, dat wij niet in God moesten gelooven en dat wij andere goden, als gelijkstaande met hem, zouden oprichten. En zij zullen hun berouw verbergen, nadat zij de straf zullen hebben gezien, die voor hen is gereed gemaakt. En wij zullen jukken leggen op den nek van hen, die niet zullen hebben geloofd. Zouden zij op eene andere wijze worden beloond, dan in overeenstemming met hetgeen zij hebben verricht?
وَمَآ أَرۡسَلۡنَا فِي قَرۡيَةٖ مِّن نَّذِيرٍ إِلَّا قَالَ مُتۡرَفُوهَآ إِنَّا بِمَآ أُرۡسِلۡتُم بِهِۦ كَٰفِرُونَ
Wij hebben geen waarschuwer tot eenige stad gezonden, of de inwoners die in overvloed leefden, zeiden: Waarlijk, wij gelooven niet aan uwe zending.
وَقَالُواْ نَحۡنُ أَكۡثَرُ أَمۡوَٰلٗا وَأَوۡلَٰدٗا وَمَا نَحۡنُ بِمُعَذَّبِينَ
En de bewoners van Mekka zeiden ook: Wij hebben grooteren overvloed van kinderen en rijkdommen dan gij; niet wij zullen hiernamaals worden gestraft.