وَمَا يَسۡتَوِي ٱلۡبَحۡرَانِ هَٰذَا عَذۡبٞ فُرَاتٞ سَآئِغٞ شَرَابُهُۥ وَهَٰذَا مِلۡحٌ أُجَاجٞۖ وَمِن كُلّٖ تَأۡكُلُونَ لَحۡمٗا طَرِيّٗا وَتَسۡتَخۡرِجُونَ حِلۡيَةٗ تَلۡبَسُونَهَاۖ وَتَرَى ٱلۡفُلۡكَ فِيهِ مَوَاخِرَ لِتَبۡتَغُواْ مِن فَضۡلِهِۦ وَلَعَلَّكُمۡ تَشۡكُرُونَ
De twee zeeën kunnen niet met elkander vergeleken worden; deze is frisch, zoet en aangenaam te drinken, maar gene is zout en bitter. Toch eet gij visch uit beide en haalt gij er versierselen uit om die te dragen. Gij ziet ook hoe de schepen hare golven doorploegen, opdat gij u van Gods overvloed, door den koophandel zoudt trachten te verrijken; misschien zult gij dankbaar wezen.
يُولِجُ ٱلَّيۡلَ فِي ٱلنَّهَارِ وَيُولِجُ ٱلنَّهَارَ فِي ٱلَّيۡلِ وَسَخَّرَ ٱلشَّمۡسَ وَٱلۡقَمَرَۖ كُلّٞ يَجۡرِي لِأَجَلٖ مُّسَمّٗىۚ ذَٰلِكُمُ ٱللَّهُ رَبُّكُمۡ لَهُ ٱلۡمُلۡكُۚ وَٱلَّذِينَ تَدۡعُونَ مِن دُونِهِۦ مَا يَمۡلِكُونَ مِن قِطۡمِيرٍ
Hij doet den nacht aan den dag opvolgen en hij doet den nacht door den dag vervangen, en hij dwingt de zon en de maan haren dienst te verrichten: ieder van haar loopt een bepaalde baan af. Dit is God, uw Heer; hem is het koninkrijk. Maar de afgoden welke gij naast hem aanroept, hebben zelfs de macht niet over het vlies van eene dadelpit.
إِن تَدۡعُوهُمۡ لَا يَسۡمَعُواْ دُعَآءَكُمۡ وَلَوۡ سَمِعُواْ مَا ٱسۡتَجَابُواْ لَكُمۡۖ وَيَوۡمَ ٱلۡقِيَٰمَةِ يَكۡفُرُونَ بِشِرۡكِكُمۡۚ وَلَا يُنَبِّئُكَ مِثۡلُ خَبِيرٖ
Indien gij hen aanroept, zullen zij uwe aanroepingen niet hooren; en al zouden zij u ook hooren, dan nog zouden zij u niet antwoorden. Op den dag der opstanding zullen zij loochenen dat gij hen met God hebt vereenigd, en niemand zal u de waarheid verklaren, dan hij die daarmede bekend is.