وَمَامِنَّآ إِلَّا لَهُۥ مَقَامٞ مَّعۡلُومٞ

Er is niemand van ons, of hij heeft een bestemde plaats.


وَإِنَّا لَنَحۡنُ ٱلصَّآفُّونَ

Wij scharen ons in orde,


وَإِنَّا لَنَحۡنُ ٱلۡمُسَبِّحُونَ

Gods bevelen afwachtende, en wij verkondigen den goddelijken lof.


وَإِن كَانُواْ لَيَقُولُونَ

De ongeloovigen zeiden:


لَوۡ أَنَّ عِندَنَا ذِكۡرٗا مِّنَ ٱلۡأَوَّلِينَ

Indien wij door een boek met goddelijke openbaringen waren begunstigd geworden, van diegene welke aan de ouden werden geschonken.


لَكُنَّا عِبَادَ ٱللَّهِ ٱلۡمُخۡلَصِينَ

Zouden wij zeker oprechte dienaren Gods zijn geweest;


فَكَفَرُواْ بِهِۦۖ فَسَوۡفَ يَعۡلَمُونَ

Maar thans, nu de Koran is geopenbaard, gelooven zij daarin niet; doch hier namaals zullen zij het gevolg van hun ongeloof kennen.


وَلَقَدۡ سَبَقَتۡ كَلِمَتُنَا لِعِبَادِنَا ٱلۡمُرۡسَلِينَ

Ons woord werd vroeger aan onze dienaren, de gezanten, gegeven.


إِنَّهُمۡ لَهُمُ ٱلۡمَنصُورُونَ

Dat zij zekerlijk tegen de ongeloovigen zouden ondersteund worden,



الصفحة التالية
Icon