فَسَتَذۡكُرُونَ مَآ أَقُولُ لَكُمۡۚ وَأُفَوِّضُ أَمۡرِيٓ إِلَى ٱللَّهِۚ إِنَّ ٱللَّهَ بَصِيرُۢ بِٱلۡعِبَادِ
En gij zult u dan herinneren wat ik thans tot u zeg. Wat mij betreft, ik onderwerp mijne zaak aan God; want God beschouwt zijne dienaren.
فَوَقَىٰهُ ٱللَّهُ سَيِّـَٔاتِ مَا مَكَرُواْۖ وَحَاقَ بِـَٔالِ فِرۡعَوۡنَ سُوٓءُ ٱلۡعَذَابِ
Daarom bevrijdde God hem van het kwaad, dat zij tegen hem hadden uitgedacht, en eene gestrenge straf omringde het volk van Pharao.
ٱلنَّارُ يُعۡرَضُونَ عَلَيۡهَا غُدُوّٗا وَعَشِيّٗاۚ وَيَوۡمَ تَقُومُ ٱلسَّاعَةُ أَدۡخِلُوٓاْ ءَالَ فِرۡعَوۡنَ أَشَدَّ ٱلۡعَذَابِ
Zij zullen, des ochtends en des avonds, aan het hellevuur zijn blootgesteld, en op den dag waarop het oordeel zal plaats hebben, zal hun worden gezegd; Treed binnen, o volk van Pharao! in de gestrengste marteling.
وَإِذۡ يَتَحَآجُّونَ فِي ٱلنَّارِ فَيَقُولُ ٱلضُّعَفَـٰٓؤُاْ لِلَّذِينَ ٱسۡتَكۡبَرُوٓاْ إِنَّا كُنَّا لَكُمۡ تَبَعٗا فَهَلۡ أَنتُم مُّغۡنُونَ عَنَّا نَصِيبٗا مِّنَ ٱلنَّارِ
En denk aan den tijd, als de ongeloovigen, in het hellevuur met elkander zullen twisten, en de zwakken tot de hoovaardigen (de grooten) zullen zeggen: Waarlijk, wij waren uwe volgers; wilt gij ons dus niet van een deel van dit vuur redden?