وَلَقَدۡ أَرۡسَلۡنَا مُوسَىٰ بِـَٔايَٰتِنَآ إِلَىٰ فِرۡعَوۡنَ وَمَلَإِيْهِۦ فَقَالَ إِنِّي رَسُولُ رَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
Wij zonden vroeger Mozes met zijn teekenen tot Pharao en diens vorsten, en hij zeide: Waarlijk, ik ben de gezant van den Heer van alle schepselen.
فَلَمَّا جَآءَهُم بِـَٔايَٰتِنَآ إِذَا هُم مِّنۡهَا يَضۡحَكُونَ
En toen hij met onze teekenen tot hen kwam, ziet, toen lachten zij verachtelijk om hem.
وَمَا نُرِيهِم مِّنۡ ءَايَةٍ إِلَّا هِيَ أَكۡبَرُ مِنۡ أُخۡتِهَاۖ وَأَخَذۡنَٰهُم بِٱلۡعَذَابِ لَعَلَّهُمۡ يَرۡجِعُونَ
Wij toonden hun echter teekenen waarvan het eene grooter dan het andere was, en wij legden hun eene straf op, opdat zij wellicht zouden worden bekeerd.
وَقَالُواْ يَـٰٓأَيُّهَ ٱلسَّاحِرُ ٱدۡعُ لَنَا رَبَّكَ بِمَا عَهِدَ عِندَكَ إِنَّنَا لَمُهۡتَدُونَ
En zij zeiden tot Mozes: O toovenaar! bid uwen Heer voor ons, overeenkomstig het verbond, dat hij met u heeft gesloten; want wij zullen zekerlijk goed geleid worden.
فَلَمَّا كَشَفۡنَا عَنۡهُمُ ٱلۡعَذَابَ إِذَا هُمۡ يَنكُثُونَ
Maar toen wij de plaag van hen afnamen, ziet, toen braken zij hunne belofte.
وَنَادَىٰ فِرۡعَوۡنُ فِي قَوۡمِهِۦ قَالَ يَٰقَوۡمِ أَلَيۡسَ لِي مُلۡكُ مِصۡرَ وَهَٰذِهِ ٱلۡأَنۡهَٰرُ تَجۡرِي مِن تَحۡتِيٓۚ أَفَلَا تُبۡصِرُونَ
En Pharao richtte eene bekendmaking tot zijn volk, zeggende: O mijn volk! is het koninkrijk Egypte niet mijn, en deze rivieren, die onder mij stroomen? Ziet gij niet?