فَذَرۡهُمۡ يَخُوضُواْ وَيَلۡعَبُواْ حَتَّىٰ يُلَٰقُواْ يَوۡمَهُمُ ٱلَّذِي يُوعَدُونَ
Laat hen dus door ijdelheid waden, en zich vermaken, tot zij aan hunnen dag komen, waarmede zij werden bedreigd.
وَهُوَ ٱلَّذِي فِي ٱلسَّمَآءِ إِلَٰهٞ وَفِي ٱلۡأَرۡضِ إِلَٰهٞۚ وَهُوَ ٱلۡحَكِيمُ ٱلۡعَلِيمُ
Hij, die de God in den hemel is, is ook God op aarde, en hij is de Wijze, de Alwetende.
وَتَبَارَكَ ٱلَّذِي لَهُۥ مُلۡكُ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلۡأَرۡضِ وَمَا بَيۡنَهُمَا وَعِندَهُۥ عِلۡمُ ٱلسَّاعَةِ وَإِلَيۡهِ تُرۡجَعُونَ
Gezegend zij hij, wien het koninkrijk van hemel en aarde behoort en alles wat daartusschen is, met wien de kennis van het laatste uur is, en voor wien gij zult worden verzameld.
وَلَا يَمۡلِكُ ٱلَّذِينَ يَدۡعُونَ مِن دُونِهِ ٱلشَّفَٰعَةَ إِلَّا مَن شَهِدَ بِٱلۡحَقِّ وَهُمۡ يَعۡلَمُونَ
Degenen, welke zij nevens God aanroepen, hebben het voorrecht niet, anderen tot voorspraak te strekken, behalve zij, die getuigenis der waarheid afleggen en haar kennen.
وَلَئِن سَأَلۡتَهُم مَّنۡ خَلَقَهُمۡ لَيَقُولُنَّ ٱللَّهُۖ فَأَنَّىٰ يُؤۡفَكُونَ
Indien gij hun vraagt, wie hen heeft geschapen, zullen zij zekerlijk antwoorden: God. Waarom zijn zij dus tot de vereering van anderen afgewend?