وَلِلَّهِ مُلۡكُ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلۡأَرۡضِۚ يَغۡفِرُ لِمَن يَشَآءُ وَيُعَذِّبُ مَن يَشَآءُۚ وَكَانَ ٱللَّهُ غَفُورٗا رَّحِيمٗا
Aan God behoort het koninkrijk van hemel en aarde; hij schenkt dengene vergiffenis die hem behaagt, en hij straft naar zijn welbehagen; en God is geneigd tot vergeven en barmhartig.
سَيَقُولُ ٱلۡمُخَلَّفُونَ إِذَا ٱنطَلَقۡتُمۡ إِلَىٰ مَغَانِمَ لِتَأۡخُذُوهَا ذَرُونَا نَتَّبِعۡكُمۡۖ يُرِيدُونَ أَن يُبَدِّلُواْ كَلَٰمَ ٱللَّهِۚ قُل لَّن تَتَّبِعُونَا كَذَٰلِكُمۡ قَالَ ٱللَّهُ مِن قَبۡلُۖ فَسَيَقُولُونَ بَلۡ تَحۡسُدُونَنَاۚ بَلۡ كَانُواْ لَا يَفۡقَهُونَ إِلَّا قَلِيلٗا
Zij die achtergelaten werden, zullen zeggen, als gij weggaat om den buit te halen, sta ons toe u te volgen. Zij trachten Gods woord te veranderen. Zeg: Gij zult ons niet volgen: zoo heeft God vroeger gezegd. Zij zullen hernemen: Neen, gij benijdt ons een deel van den buit. Doch zij zijn lieden van beperkt verstand.
قُل لِّلۡمُخَلَّفِينَ مِنَ ٱلۡأَعۡرَابِ سَتُدۡعَوۡنَ إِلَىٰ قَوۡمٍ أُوْلِي بَأۡسٖ شَدِيدٖ تُقَٰتِلُونَهُمۡ أَوۡ يُسۡلِمُونَۖ فَإِن تُطِيعُواْ يُؤۡتِكُمُ ٱللَّهُ أَجۡرًا حَسَنٗاۖ وَإِن تَتَوَلَّوۡاْ كَمَا تَوَلَّيۡتُم مِّن قَبۡلُ يُعَذِّبۡكُمۡ عَذَابًا أَلِيمٗا
Zeg tot de Arabieren van de woestijn, die achtergelaten werden: Gij zult tegen een machtig en oorlogszuchtig volk worden opgeroepen; en gij zult tegen hen kampen, tot zij den Islam zullen belijden. Indien gij gehoorzaamt, zal God u eene glansrijke belooning geven; maar indien gij u afwendt, zooals gij u vroeger hebt afgewend, zal hij u met eene gestrenge kastijding straffen.