لِنُرۡسِلَ عَلَيۡهِمۡ حِجَارَةٗ مِّن طِينٖ
Opdat wij steenen van gebakken klei op hen zouden nederzenden.
مُّسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ لِلۡمُسۡرِفِينَ
Gemerkt door uwen Heer, ter verdelging der zondaren.
فَأَخۡرَجۡنَا مَن كَانَ فِيهَا مِنَ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ
En wij telden de ware geloovigen, die in de stad waren.
فَمَا وَجَدۡنَا فِيهَا غَيۡرَ بَيۡتٖ مِّنَ ٱلۡمُسۡلِمِينَ
Maar wij vonden niet meer, dan één gezin van Moslems.
وَتَرَكۡنَا فِيهَآ ءَايَةٗ لِّلَّذِينَ يَخَافُونَ ٱلۡعَذَابَ ٱلۡأَلِيمَ
Wij verwoesten hen, en lieten een teeken aldaar, voor hen, die de ernstige kastijding van God vreezen.
وَفِي مُوسَىٰٓ إِذۡ أَرۡسَلۡنَٰهُ إِلَىٰ فِرۡعَوۡنَ بِسُلۡطَٰنٖ مُّبِينٖ
In Mozes was mede een teeken, toen Hij hem met duidelijke macht tot Pharao zond.
فَتَوَلَّىٰ بِرُكۡنِهِۦ وَقَالَ سَٰحِرٌ أَوۡ مَجۡنُونٞ
Maar deze wendde zich met zijne vorsten af, zeggende: Deze man is een toovenaar of een bezetene.
فَأَخَذۡنَٰهُ وَجُنُودَهُۥ فَنَبَذۡنَٰهُمۡ فِي ٱلۡيَمِّ وَهُوَ مُلِيمٞ
Daarom grepen wij hem en zijne soldaten en wierpen hen in de zee: en hij was waard gestrafd te worden.