وَسُيِّرَتِ ٱلۡجِبَالُ فَكَانَتۡ سَرَابًا
De bergen zullen voorbijgaan, en als damp worden.
إِنَّ جَهَنَّمَ كَانَتۡ مِرۡصَادٗا
Waarlijk, de hel zal eene plaats van verbranding zijn;
لِّلطَّـٰغِينَ مَـَٔابٗا
Eene bergplaats voor de zondaren
لَّـٰبِثِينَ فِيهَآ أَحۡقَابٗا
Die daar gedurende eeuwen zullen wonen.
لَّا يَذُوقُونَ فِيهَا بَرۡدٗا وَلَا شَرَابًا
Zij zullen daar geenerlei verversching proeven, noch eenigen drank.
إِلَّا حَمِيمٗا وَغَسَّاقٗا
Behalve kokend water en bedorven vocht:
جَزَآءٗ وِفَاقًا
Eene geschikte vergelding voor hunne daden!
إِنَّهُمۡ كَانُواْ لَا يَرۡجُونَ حِسَابٗا
Want zij hoopten, dat zij geene rekenschap zouden moeten afleggen.
وَكَذَّبُواْ بِـَٔايَٰتِنَا كِذَّابٗا
En zij geloofden niet in onze teekenen, welke zij van valschheid beschuldigden.
وَكُلَّ شَيۡءٍ أَحۡصَيۡنَٰهُ كِتَٰبٗا
Maar elke zaak hebben wij opgeteld en nedergeschreven.