لَآ أُقۡسِمُ بِهَٰذَا ٱلۡبَلَدِ
Ik zweer bij dit grondgebied,
وَأَنتَ حِلُّۢ بِهَٰذَا ٱلۡبَلَدِ
En gij, o profeet! houd verblijf in dit grondgebied;
وَوَالِدٖ وَمَا وَلَدَ
En bij den vader, en bij het kind;
لَقَدۡ خَلَقۡنَا ٱلۡإِنسَٰنَ فِي كَبَدٍ
Waarlijk, wij hebben den mensch in ellende geschapen.
أَيَحۡسَبُ أَن لَّن يَقۡدِرَ عَلَيۡهِ أَحَدٞ
Denkt hij, dat niemand sterker is dan hij.
يَقُولُ أَهۡلَكۡتُ مَالٗا لُّبَدًا
Hij zegt: ik heb groote rijkdommen verteerd!
أَيَحۡسَبُ أَن لَّمۡ يَرَهُۥٓ أَحَدٌ
Denkt hij, dat hem niemand ziet.
أَلَمۡ نَجۡعَل لَّهُۥ عَيۡنَيۡنِ
Hebben wij hem niet twee oogen gegeven.
وَلِسَانٗا وَشَفَتَيۡنِ
En eene tong en twee lippen.
وَهَدَيۡنَٰهُ ٱلنَّجۡدَيۡنِ
En hebben wij hem niet de twee groote wegen, des goeds en des kwaads vertoond?