فَسَنُيَسِّرُهُۥ لِلۡعُسۡرَىٰ
Dien zulle wij den weg tot de ellende vergemakkelijken.
وَمَا يُغۡنِي عَنۡهُ مَالُهُۥٓ إِذَا تَرَدَّىٰٓ
En zijne rijkdommen zullen hem niet baten, als hij, het onderst boven, in de hel zal vallen.
إِنَّ عَلَيۡنَا لَلۡهُدَىٰ
Waarlijk, ons behoort de leiding van den mensch.
وَإِنَّ لَنَا لَلۡأٓخِرَةَ وَٱلۡأُولَىٰ
Ons is het tegenwoordige en het volgende leven.
فَأَنذَرۡتُكُمۡ نَارٗا تَلَظَّىٰ
Daarom bedreig ik u met het vreeselijk brandend vuur.
لَا يَصۡلَىٰهَآ إِلَّا ٱلۡأَشۡقَى
Waarin niemand zal worden geworpen om verbrand te worden, behalve de meest verdorvenen.
ٱلَّذِي كَذَّبَ وَتَوَلَّىٰ
Die niet geloofd en zich afgewend zullen hebben.
وَسَيُجَنَّبُهَا ٱلۡأَتۡقَى
Maar hij die zich gestreng (voor afgoderij en weêrspannigheid) in acht neemt, dien zullen wij ver van daar voeren:
ٱلَّذِي يُؤۡتِي مَالَهُۥ يَتَزَكَّىٰ
Die zijn vermogen aan aalmoezen besteedt, om zich meer te zuiveren,