وَٱذۡكُرُوٓاْ إِذۡ جَعَلَكُمۡ خُلَفَآءَ مِنۢ بَعۡدِ عَادٖ وَبَوَّأَكُمۡ فِي ٱلۡأَرۡضِ تَتَّخِذُونَ مِن سُهُولِهَا قُصُورٗا وَتَنۡحِتُونَ ٱلۡجِبَالَ بُيُوتٗاۖ فَٱذۡكُرُوٓاْ ءَالَآءَ ٱللَّهِ وَلَا تَعۡثَوۡاْ فِي ٱلۡأَرۡضِ مُفۡسِدِينَ
En herinner u dat hij u heeft aangewezen tot opvolgers van den stam van Ad, en u eene woning op de aarde heeft aangewezen; in hare valleien bouwt gij u kasteelen en de rotsen bouwt gij tot huizen uit. Herinner u dus Gods weldaden, en doe daarom geen geweld op aarde door slecht te handelen.
قَالَ ٱلۡمَلَأُ ٱلَّذِينَ ٱسۡتَكۡبَرُواْ مِن قَوۡمِهِۦ لِلَّذِينَ ٱسۡتُضۡعِفُواْ لِمَنۡ ءَامَنَ مِنۡهُمۡ أَتَعۡلَمُونَ أَنَّ صَٰلِحٗا مُّرۡسَلٞ مِّن رَّبِّهِۦۚ قَالُوٓاْ إِنَّا بِمَآ أُرۡسِلَ بِهِۦ مُؤۡمِنُونَ
De opperhoofden van zijn volk, door trotschheid opgeblazen, zeiden tot hen, die zij voor zwak hielden; namelijk, tot hen die geloofden: Weet gij dat Saleh door zijnen Heer werd gezonden? Zij antwoordden: Wij gelooven aan zijne zending.
قَالَ ٱلَّذِينَ ٱسۡتَكۡبَرُوٓاْ إِنَّا بِٱلَّذِيٓ ءَامَنتُم بِهِۦ كَٰفِرُونَ
Doch zij die door hoogmoed waren opgeblazen, zeiden: Waarlijk, wij gelooven niet aan datgene waarin gij gelooft.
فَعَقَرُواْ ٱلنَّاقَةَ وَعَتَوۡاْ عَنۡ أَمۡرِ رَبِّهِمۡ وَقَالُواْ يَٰصَٰلِحُ ٱئۡتِنَا بِمَا تَعِدُنَآ إِن كُنتَ مِنَ ٱلۡمُرۡسَلِينَ
En zij sneden den voet van den kameel af, en overtraden onbeschaamd het bevel van hunnen Heer, zeggende: O Saleh! zorg dat uwe bedreigingen in vervulling gaan, indien gij een hunner zijt die door God werden gezonden.