وَإِذۡ قِيلَ لَهُمُ ٱسۡكُنُواْ هَٰذِهِ ٱلۡقَرۡيَةَ وَكُلُواْ مِنۡهَا حَيۡثُ شِئۡتُمۡ وَقُولُواْ حِطَّةٞ وَٱدۡخُلُواْ ٱلۡبَابَ سُجَّدٗا نَّغۡفِرۡ لَكُمۡ خَطِيٓـَٰٔتِكُمۡۚ سَنَزِيدُ ٱلۡمُحۡسِنِينَ
Herinner u, toen men tot u zeide: Woont in deze stad en eet van hare voortbrengselen zoo veel gij wilt; en smeekt vergiffenis, en treedt de poort biddende in; wij zullen u uwe zonden vergeven en de bezittingen vermeerderen van hen, die goed handelen.
فَبَدَّلَ ٱلَّذِينَ ظَلَمُواْ مِنۡهُمۡ قَوۡلًا غَيۡرَ ٱلَّذِي قِيلَ لَهُمۡ فَأَرۡسَلۡنَا عَلَيۡهِمۡ رِجۡزٗا مِّنَ ٱلسَّمَآءِ بِمَا كَانُواْ يَظۡلِمُونَ
Maar de goddeloozen onder hen veranderden de uitdrukking in eene andere, die niet tot hen was gebruikt. Daarom zonden wij onze kastijding uit den hemel op hen neder, omdat zij zondigden.
وَسۡـَٔلۡهُمۡ عَنِ ٱلۡقَرۡيَةِ ٱلَّتِي كَانَتۡ حَاضِرَةَ ٱلۡبَحۡرِ إِذۡ يَعۡدُونَ فِي ٱلسَّبۡتِ إِذۡ تَأۡتِيهِمۡ حِيتَانُهُمۡ يَوۡمَ سَبۡتِهِمۡ شُرَّعٗا وَيَوۡمَ لَا يَسۡبِتُونَ لَا تَأۡتِيهِمۡۚ كَذَٰلِكَ نَبۡلُوهُم بِمَا كَانُواْ يَفۡسُقُونَ
En vraag hun nopens de stad, die aan de zee was gelegen, toen zij op den Sabbathdag zondigden; toen hun visch op den Sabbathdag tot hen kwam, duidelijk op het water verschijnende, maar op den dag dat zij geen rustdag vierden, kwam hij niet tot hen. Zoo beproefden wij hun omdat zij boosdoeners waren.