ٱلتَّـٰٓئِبُونَ ٱلۡعَٰبِدُونَ ٱلۡحَٰمِدُونَ ٱلسَّـٰٓئِحُونَ ٱلرَّـٰكِعُونَ ٱلسَّـٰجِدُونَ ٱلۡأٓمِرُونَ بِٱلۡمَعۡرُوفِ وَٱلنَّاهُونَ عَنِ ٱلۡمُنكَرِ وَٱلۡحَٰفِظُونَ لِحُدُودِ ٱللَّهِۗ وَبَشِّرِ ٱلۡمُؤۡمِنِينَ
De berouwvollen en zij die God dienen en hem loven, en vasten en nederbuigen en aanbidden, en datgene bevelen wat rechtvaardig is, en verbieden wat slecht is, en de bevelen van God nakomen, zullen eveneens met het paradijs worden beloond: breng dus goede tijdingen tot de geloovigen.
مَا كَانَ لِلنَّبِيِّ وَٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓاْ أَن يَسۡتَغۡفِرُواْ لِلۡمُشۡرِكِينَ وَلَوۡ كَانُوٓاْ أُوْلِي قُرۡبَىٰ مِنۢ بَعۡدِ مَا تَبَيَّنَ لَهُمۡ أَنَّهُمۡ أَصۡحَٰبُ ٱلۡجَحِيمِ
Het is den profeet niet geoorloofd, noch hun die ware geloovigen zijn, voor afgodendienaars te bidden, zelfs indien zij tot hunne bloedverwanten behooren, nadat het hun bekend is geworden, dat zij bewoners der hel zullen zijn.
وَمَا كَانَ ٱسۡتِغۡفَارُ إِبۡرَٰهِيمَ لِأَبِيهِ إِلَّا عَن مَّوۡعِدَةٖ وَعَدَهَآ إِيَّاهُ فَلَمَّا تَبَيَّنَ لَهُۥٓ أَنَّهُۥ عَدُوّٞ لِّلَّهِ تَبَرَّأَ مِنۡهُۚ إِنَّ إِبۡرَٰهِيمَ لَأَوَّـٰهٌ حَلِيمٞ
Ook Abraham vroeg geene vergiffenis voor zijn vader, anders dan ter voldoening eener belofte, welke hij hem had gedaan; maar toen het hem bekend werd, dat deze een vijand van God was, onttrok hij zich daaraan, en waarlijk, Abraham was meêdoogend en menschelijk.