وَلَمَّا فَتَحُواْ مَتَٰعَهُمۡ وَجَدُواْ بِضَٰعَتَهُمۡ رُدَّتۡ إِلَيۡهِمۡۖ قَالُواْ يَـٰٓأَبَانَا مَا نَبۡغِيۖ هَٰذِهِۦ بِضَٰعَتُنَا رُدَّتۡ إِلَيۡنَاۖ وَنَمِيرُ أَهۡلَنَا وَنَحۡفَظُ أَخَانَا وَنَزۡدَادُ كَيۡلَ بَعِيرٖۖ ذَٰلِكَ كَيۡلٞ يَسِيرٞ
En toen zij hunne zakken openden, vonden zij dat hun geld was teruggegeven, en zij zeiden: O vader! wat verlangen wij meer? Dit ons geld is ons teruggegeven; wij zullen dus wederkeeren en koren voor onze gezinnen koopen; wij zullen voor onzen broeder zorgen, en wij zullen een kameellast meer ontvangen dan den laatsten keer. Dit is eene kleine hoeveelheid.
قَالَ لَنۡ أُرۡسِلَهُۥ مَعَكُمۡ حَتَّىٰ تُؤۡتُونِ مَوۡثِقٗا مِّنَ ٱللَّهِ لَتَأۡتُنَّنِي بِهِۦٓ إِلَّآ أَن يُحَاطَ بِكُمۡۖ فَلَمَّآ ءَاتَوۡهُ مَوۡثِقَهُمۡ قَالَ ٱللَّهُ عَلَىٰ مَا نَقُولُ وَكِيلٞ
Jacob zeide: ik wil hem volstrekt niet met u zenden, tenzij gij mij eene plechtige belofte aflegt en bij God zweert, dat gij hem zekerlijk tot mij zult terugbrengen, behalve wanneer zich een onoverkomelijke hinderpaal daartegen opdoet. En toen zij hem hunne plechtige belofte hadden gegeven, zeide hij: God is getuige van hetgeen wij zeggen.
وَقَالَ يَٰبَنِيَّ لَا تَدۡخُلُواْ مِنۢ بَابٖ وَٰحِدٖ وَٱدۡخُلُواْ مِنۡ أَبۡوَٰبٖ مُّتَفَرِّقَةٖۖ وَمَآ أُغۡنِي عَنكُم مِّنَ ٱللَّهِ مِن شَيۡءٍۖ إِنِ ٱلۡحُكۡمُ إِلَّا لِلَّهِۖ عَلَيۡهِ تَوَكَّلۡتُۖ وَعَلَيۡهِ فَلۡيَتَوَكَّلِ ٱلۡمُتَوَكِّلُونَ
En hij zeide: Mijne zonen treedt de stad niet allen door ééne poort binnen, maar gaat door verschillende poorten binnen. Doch deze voorzorg zal u niet tot voordeel strekken tegen Gods besluit; want het oordeel behoort Gode alleen: in hem stel ik mijn vertrouwen, en laat hen, die zoeken onderworpen te zijn, dit in hem stellen.