۞قَالُوٓاْ إِن يَسۡرِقۡ فَقَدۡ سَرَقَ أَخٞ لَّهُۥ مِن قَبۡلُۚ فَأَسَرَّهَا يُوسُفُ فِي نَفۡسِهِۦ وَلَمۡ يُبۡدِهَا لَهُمۡۚ قَالَ أَنتُمۡ شَرّٞ مَّكَانٗاۖ وَٱللَّهُ أَعۡلَمُ بِمَا تَصِفُونَ
Zijne broeders zeiden: Indien Benjamin schuldig aan diefstal zij, is zijn broeder Jozef vroeger ook schuldig aan diefstal geweest. Maar Jozef verborg deze dingen in zijn hart en ontdekte zich niet aan hen, en hij zeide bij zich zelven: Gij zijt in een meer beklagenswaardigen toestand dan wij beiden. God weet beter waarover gij spreekt.
قَالُواْ يَـٰٓأَيُّهَا ٱلۡعَزِيزُ إِنَّ لَهُۥٓ أَبٗا شَيۡخٗا كَبِيرٗا فَخُذۡ أَحَدَنَا مَكَانَهُۥٓۖ إِنَّا نَرَىٰكَ مِنَ ٱلۡمُحۡسِنِينَ
Zij zeiden tot Jozef: Edele Heer! deze jongeling heeft een ouden vader, neem dus een van ons in zijne plaats; want wij zien dat gij een edelmoedig mensch zijt.
قَالَ مَعَاذَ ٱللَّهِ أَن نَّأۡخُذَ إِلَّا مَن وَجَدۡنَا مَتَٰعَنَا عِندَهُۥٓ إِنَّآ إِذٗا لَّظَٰلِمُونَ
Jozef antwoordde: God verhoede, dat wij iemand anders zouden nemen dan hem, bij wien wij onze goederen vonden; want dan zouden wij zekerlijk onrechtvaardig zijn.
فَلَمَّا ٱسۡتَيۡـَٔسُواْ مِنۡهُ خَلَصُواْ نَجِيّٗاۖ قَالَ كَبِيرُهُمۡ أَلَمۡ تَعۡلَمُوٓاْ أَنَّ أَبَاكُمۡ قَدۡ أَخَذَ عَلَيۡكُم مَّوۡثِقٗا مِّنَ ٱللَّهِ وَمِن قَبۡلُ مَا فَرَّطتُمۡ فِي يُوسُفَۖ فَلَنۡ أَبۡرَحَ ٱلۡأَرۡضَ حَتَّىٰ يَأۡذَنَ لِيٓ أَبِيٓ أَوۡ يَحۡكُمَ ٱللَّهُ لِيۖ وَهُوَ خَيۡرُ ٱلۡحَٰكِمِينَ
En toen zij wanhoopten, Benjamin terug te krijgen, verwijderden zij zich om afzonderlijk met elkander te beraadslagen. En de oudste van hen zeide: Weet gij niet dat uw vader eene plechtige belofte van u heeft ontvangen, in den naam van God, en hoe bedriegelijk gij vroeger omtrent Jozef hebt gehandeld? Ik zal dus op geenerlei wijze het land Egypte verlaten, tot mijn vader mij verlof geeft, tot hem terug te keeren, of dat God mij zijnen wil bekend maakt; want hij is de beste rechter.