ٱرۡجِعُوٓاْ إِلَىٰٓ أَبِيكُمۡ فَقُولُواْ يَـٰٓأَبَانَآ إِنَّ ٱبۡنَكَ سَرَقَ وَمَا شَهِدۡنَآ إِلَّا بِمَا عَلِمۡنَا وَمَا كُنَّا لِلۡغَيۡبِ حَٰفِظِينَ
Keert tot uwen vader terug, en zegt: O vader! waarlijk, uw zoon heeft een diefstal gepleegd; wij zijn van niets meer getuigen dan van hetgeen wij weten, en wij konden niet waken tegen hetgeen wij niet voorzagen.
وَسۡـَٔلِ ٱلۡقَرۡيَةَ ٱلَّتِي كُنَّا فِيهَا وَٱلۡعِيرَ ٱلَّتِيٓ أَقۡبَلۡنَا فِيهَاۖ وَإِنَّا لَصَٰدِقُونَ
Onderzoek in de stad waarin wij zijn geweest en bij het gezelschap van kooplieden waarmede wij zijn aangekomen, en gij zult vinden dat wij de waarheid spreken.
قَالَ بَلۡ سَوَّلَتۡ لَكُمۡ أَنفُسُكُمۡ أَمۡرٗاۖ فَصَبۡرٞ جَمِيلٌۖ عَسَى ٱللَّهُ أَن يَأۡتِيَنِي بِهِمۡ جَمِيعًاۚ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلۡعَلِيمُ ٱلۡحَكِيمُ
En toen zij waren teruggekeerd en aldus tot hunnen vader hadden gesproken, zeide hij: Gij zelven hebt dat alles zoo ingericht; maar ik zal geduldig zijn; misschien zal God mij hen allen terug geven: want hij is de alwetende en wijze.
وَتَوَلَّىٰ عَنۡهُمۡ وَقَالَ يَـٰٓأَسَفَىٰ عَلَىٰ يُوسُفَ وَٱبۡيَضَّتۡ عَيۡنَاهُ مِنَ ٱلۡحُزۡنِ فَهُوَ كَظِيمٞ
Hij wendde zich van hen af en zeide: O hoezeer ben ik door Jozef bedroefd! En zijne oogen werden door treuren wit daar hij door zware droefheid overstelpt was.