قَالَ وَمَن يَقۡنَطُ مِن رَّحۡمَةِ رَبِّهِۦٓ إِلَّا ٱلضَّآلُّونَ
Hij antwoordde: En wie wanhoopt aan Gods genade, behalve zij die dwalen?
قَالَ فَمَا خَطۡبُكُمۡ أَيُّهَا ٱلۡمُرۡسَلُونَ
En hij zeide: Wat is dus uwe zending, o gezanten van God?
قَالُوٓاْ إِنَّآ أُرۡسِلۡنَآ إِلَىٰ قَوۡمٖ مُّجۡرِمِينَ
Zij antwoordden: Waarlijk, wij werden gezonden om een zondig volk te verdelgen.
إِلَّآ ءَالَ لُوطٍ إِنَّا لَمُنَجُّوهُمۡ أَجۡمَعِينَ
Maar wat de leden van Lots gezin betreft, zullen wij allen redden.
إِلَّا ٱمۡرَأَتَهُۥ قَدَّرۡنَآ إِنَّهَا لَمِنَ ٱلۡغَٰبِرِينَ
Uitgenomen zijne vrouw. Wij hebben besloten, dat zij zal achterblijven om met de ongeloovigen te worden verwoest.
فَلَمَّا جَآءَ ءَالَ لُوطٍ ٱلۡمُرۡسَلُونَ
En toen de boodschappers tot het gezin van Lot kwamen,
قَالَ إِنَّكُمۡ قَوۡمٞ مُّنكَرُونَ
Zeide hij tot hen: Waarlijk, gij zijt een volk, dat mij onbekend is.
قَالُواْ بَلۡ جِئۡنَٰكَ بِمَا كَانُواْ فِيهِ يَمۡتَرُونَ
Zij antwoordden: Maar wij zijn tot u gekomen om de straf uit te voeren, waaromtrent uwe medeburgers in twijfel verkeeren.