فَلَعَلَّكَ بَٰخِعٞ نَّفۡسَكَ عَلَىٰٓ ءَاثَٰرِهِمۡ إِن لَّمۡ يُؤۡمِنُواْ بِهَٰذَا ٱلۡحَدِيثِ أَسَفًا
Misschien wilt gij u uit droefheid over hen dooden, door uwe ernstige zorg om hen te bekeeren, indien zij in deze nieuwe openbaring niet gelooven.
إِنَّا جَعَلۡنَا مَا عَلَى ٱلۡأَرۡضِ زِينَةٗ لَّهَا لِنَبۡلُوَهُمۡ أَيُّهُمۡ أَحۡسَنُ عَمَلٗا
Wij hebben hetgeen op de aarde ter harer versiering is, beschikt om de menschen te beproeven, ten einde te weten wie door zijne daden uitmunt.
وَإِنَّا لَجَٰعِلُونَ مَا عَلَيۡهَا صَعِيدٗا جُرُزًا
Maar al deze versierselen zullen wij in stof doen verkeeren.
أَمۡ حَسِبۡتَ أَنَّ أَصۡحَٰبَ ٱلۡكَهۡفِ وَٱلرَّقِيمِ كَانُواْ مِنۡ ءَايَٰتِنَا عَجَبًا
Begrijpt gij, dat de makkers van de spelonk en Al Rakim, een onzer teekens waren en een mirakel?
إِذۡ أَوَى ٱلۡفِتۡيَةُ إِلَى ٱلۡكَهۡفِ فَقَالُواْ رَبَّنَآ ءَاتِنَا مِن لَّدُنكَ رَحۡمَةٗ وَهَيِّئۡ لَنَا مِنۡ أَمۡرِنَا رَشَدٗا
Toen de jonge menschen hunne toevlucht in de spelonk namen, zeiden zij: O Heer! schenk ons genade en verzeker ons een rechtvaardig gedrag.
فَضَرَبۡنَا عَلَىٰٓ ءَاذَانِهِمۡ فِي ٱلۡكَهۡفِ سِنِينَ عَدَدٗا
Daarom sloegen wij hunne ooren met doofheid, zoodat zij gedurende een groot aantal jaren zonder stoornis in de spelonk sliepen.