وَمَآ أَرۡسَلۡنَا قَبۡلَكَ مِنَ ٱلۡمُرۡسَلِينَ إِلَّآ إِنَّهُمۡ لَيَأۡكُلُونَ ٱلطَّعَامَ وَيَمۡشُونَ فِي ٱلۡأَسۡوَاقِۗ وَجَعَلۡنَا بَعۡضَكُمۡ لِبَعۡضٖ فِتۡنَةً أَتَصۡبِرُونَۗ وَكَانَ رَبُّكَ بَصِيرٗا
Wij hebben geene gezanten, vóór u gezonden dan die, als de andere menschen, voedsel nuttigden en door de straten wandelden, en wij maakten sommigen uwer tot een middel ter beproeving voor anderen. Wilt gij met geduld volharden, nu uw Heer uwe volharding gadeslaat.
۞وَقَالَ ٱلَّذِينَ لَا يَرۡجُونَ لِقَآءَنَا لَوۡلَآ أُنزِلَ عَلَيۡنَا ٱلۡمَلَـٰٓئِكَةُ أَوۡ نَرَىٰ رَبَّنَاۗ لَقَدِ ٱسۡتَكۡبَرُواْ فِيٓ أَنفُسِهِمۡ وَعَتَوۡ عُتُوّٗا كَبِيرٗا
Zij die niet hopen ons bij de opstanding te ontmoeten, zeggen: Zoolang de engelen niet tot ons worden nedergezonden, of wij zelven onzen Heer niet zien, zullen wij niet gelooven. Waarlijk, zij gedragen zich overmoedig en hebben op vreeselijke wijze gezondigd.
يَوۡمَ يَرَوۡنَ ٱلۡمَلَـٰٓئِكَةَ لَا بُشۡرَىٰ يَوۡمَئِذٖ لِّلۡمُجۡرِمِينَ وَيَقُولُونَ حِجۡرٗا مَّحۡجُورٗا
Op den dag waarop zij de engelen zullen zien komen, zullen er geene blijde tijdingen voor de zondaren zijn, en zij zullen zeggen: Dit zij verre van ons verwijderd.
وَقَدِمۡنَآ إِلَىٰ مَا عَمِلُواْ مِنۡ عَمَلٖ فَجَعَلۡنَٰهُ هَبَآءٗ مَّنثُورًا
Dan zullen wij komen tot de werken, welke zij gewrocht hebben, en wij zullen die tot stof maken, dat naar alle zijden wordt heenverspreid.