وَدَخَلَ ٱلۡمَدِينَةَ عَلَىٰ حِينِ غَفۡلَةٖ مِّنۡ أَهۡلِهَا فَوَجَدَ فِيهَا رَجُلَيۡنِ يَقۡتَتِلَانِ هَٰذَا مِن شِيعَتِهِۦ وَهَٰذَا مِنۡ عَدُوِّهِۦۖ فَٱسۡتَغَٰثَهُ ٱلَّذِي مِن شِيعَتِهِۦ عَلَى ٱلَّذِي مِنۡ عَدُوِّهِۦ فَوَكَزَهُۥ مُوسَىٰ فَقَضَىٰ عَلَيۡهِۖ قَالَ هَٰذَا مِنۡ عَمَلِ ٱلشَّيۡطَٰنِۖ إِنَّهُۥ عَدُوّٞ مُّضِلّٞ مُّبِينٞ
En hij ging in de stad op een tijdstip, dat de bewoners daarvan niet opletten, wat er in de straat gebeurt, en hij vond daar twee mannen, die met elkander vochten: de een behoorde tot zijne vijanden. En hij die tot zijn volk behoorde, riep zijne hulp in tegen hem, die tot de tegenpartij behoorde, en Mozes sloeg hem met de vuist en doodde hem; maar daar hij bedroefd was om hetgeen er geschied was, zeide hij: Dit is het werk van den duivel; want, hij is een verleider en een openbare vijand.
قَالَ رَبِّ إِنِّي ظَلَمۡتُ نَفۡسِي فَٱغۡفِرۡ لِي فَغَفَرَ لَهُۥٓۚ إِنَّهُۥ هُوَ ٱلۡغَفُورُ ٱلرَّحِيمُ
En hij zeide: O Heer! waarlijk, ik heb mijne eigene ziel mishandeld; vergeef mij dus. Zoo vergaf God hem: want hij is vergevensgezind en barmhartig.
قَالَ رَبِّ بِمَآ أَنۡعَمۡتَ عَلَيَّ فَلَنۡ أَكُونَ ظَهِيرٗا لِّلۡمُجۡرِمِينَ
Hij zeide: O Heer! bij de gunsten waarmede gij mij hebt begiftigd, ik zal in het vervolg de zondaren niet ondersteunen.
فَأَصۡبَحَ فِي ٱلۡمَدِينَةِ خَآئِفٗا يَتَرَقَّبُ فَإِذَا ٱلَّذِي ٱسۡتَنصَرَهُۥ بِٱلۡأَمۡسِ يَسۡتَصۡرِخُهُۥۚ قَالَ لَهُۥ مُوسَىٰٓ إِنَّكَ لَغَوِيّٞ مُّبِينٞ
En den volgenden ochtend was hij bevreesd in de stad, en toen zag hij om zich heen, als vreesde hij gevaar; en ziet, hij dien hij den vorigen dag had bijgestaan, riep hem toe hem ten tweeden male te helpen. Maar Mozes zeide tot hem: Gij zijt een krakeelzuchtige.