فَلَمَّآ أَنۡ أَرَادَ أَن يَبۡطِشَ بِٱلَّذِي هُوَ عَدُوّٞ لَّهُمَا قَالَ يَٰمُوسَىٰٓ أَتُرِيدُ أَن تَقۡتُلَنِي كَمَا قَتَلۡتَ نَفۡسَۢا بِٱلۡأَمۡسِۖ إِن تُرِيدُ إِلَّآ أَن تَكُونَ جَبَّارٗا فِي ٱلۡأَرۡضِ وَمَا تُرِيدُ أَن تَكُونَ مِنَ ٱلۡمُصۡلِحِينَ
En toen hij hem, die een vijand van hen beide was, trachtte te grijpen, zeide hij: O Mozes! wilt gij mij dooden, zooals gij gisteren een man hebt gedood? Gij tracht slechts een verdrukker op aarde te wezen, en zoekt niet een bijlegger van twisten te zijn.
وَجَآءَ رَجُلٞ مِّنۡ أَقۡصَا ٱلۡمَدِينَةِ يَسۡعَىٰ قَالَ يَٰمُوسَىٰٓ إِنَّ ٱلۡمَلَأَ يَأۡتَمِرُونَ بِكَ لِيَقۡتُلُوكَ فَٱخۡرُجۡ إِنِّي لَكَ مِنَ ٱلنَّـٰصِحِينَ
Een zeker man kwam uit een ander deel der stad haastig aanloopen en zeide: O Mozes! waarlijk, de overheden beraadslagen nopens u, om u ter dood te brengen. Vertrek dus: waarlijk, ik raad u wel.
فَخَرَجَ مِنۡهَا خَآئِفٗا يَتَرَقَّبُۖ قَالَ رَبِّ نَجِّنِي مِنَ ٱلۡقَوۡمِ ٱلظَّـٰلِمِينَ
Daarom verliet hij de stad in groote vrees, dan eens naar dezen, dan weder naar genen weg ziende, of men hem ook vervolgde. En hij zeide: O Heer! verlos mij van de onrechtvaardigen.
وَلَمَّا تَوَجَّهَ تِلۡقَآءَ مَدۡيَنَ قَالَ عَسَىٰ رَبِّيٓ أَن يَهۡدِيَنِي سَوَآءَ ٱلسَّبِيلِ
En toen hij naar Madian reisde, zeide hij: Misschien wil mijn Heer mij op den rechten weg leiden.