أُوْلَـٰٓئِكَ لَهُمۡ رِزۡقٞ مَّعۡلُومٞ
Zij zullen een zekeren voorraad in het paradijs hebben:
فَوَٰكِهُ وَهُم مُّكۡرَمُونَ
Namelijk heerlijke vruchten, en zij zullen geëerd worden.
فِي جَنَّـٰتِ ٱلنَّعِيمِ
Zij zullen in tuinen des vermaaks geplaatst worden.
عَلَىٰ سُرُرٖ مُّتَقَٰبِلِينَ
Leunende in tegenover elkander geplaatste zetels.
يُطَافُ عَلَيۡهِم بِكَأۡسٖ مِّن مَّعِينِۭ
Een beker zal onder hen worden rondgereikt, gevuld aan eene heldere fontein;
بَيۡضَآءَ لَذَّةٖ لِّلشَّـٰرِبِينَ
Een heerlijkheid voor hen, die er van zullen drinken.
لَا فِيهَا غَوۡلٞ وَلَا هُمۡ عَنۡهَا يُنزَفُونَ
Het zal het verstand niet benevelen, en zij zullen er niet door bedwelmd worden.
وَعِندَهُمۡ قَٰصِرَٰتُ ٱلطَّرۡفِ عِينٞ
En nabij hen zullen de maagden van het paradijs liggen, hare blikken, behalve van hunne bruidegommen, van ieder een afwendende, hebbende groote, zwarte oogen,
كَأَنَّهُنَّ بَيۡضٞ مَّكۡنُونٞ
En gelijkende op de eieren van een struisvogel, zorgvol met vederen bedekt.