إِذۡ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوۡمِهِۦ مَاذَا تَعۡبُدُونَ
Toen hij tot zijn vader en zijn volk zeide: Wat vreest gij?
أَئِفۡكًا ءَالِهَةٗ دُونَ ٱللَّهِ تُرِيدُونَ
Kiest gij bij voorkeur valsche goden boven den waren God?
فَمَا ظَنُّكُم بِرَبِّ ٱلۡعَٰلَمِينَ
Wat is dus uwe meening opzichtens den Heer aller schepselen?
فَنَظَرَ نَظۡرَةٗ فِي ٱلنُّجُومِ
En hij beschouwde de sterren.
فَقَالَ إِنِّي سَقِيمٞ
En zeide: Waarlijk, ik zal ziek wezen en niet bij uwe offeringen tegenwoordig zijn.
فَتَوَلَّوۡاْ عَنۡهُ مُدۡبِرِينَ
En zij keerden zich af en verlieten hem.
فَرَاغَ إِلَىٰٓ ءَالِهَتِهِمۡ فَقَالَ أَلَا تَأۡكُلُونَ
En Abraham wendde zich in het geheim tot hunne goden, en zeide spottende tot hen: Eet gij niet van het vleesch dat u is voorgezet?
مَا لَكُمۡ لَا تَنطِقُونَ
Wat deert u, dat gij niet spreekt?
فَرَاغَ عَلَيۡهِمۡ ضَرۡبَۢا بِٱلۡيَمِينِ
En hij keerde zich tot hen, en sloeg hen met zijne rechterhand en vernietigde hen.